Door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank zal, naast de hiervoor reeds vermelde bewijsmiddelen die zien op de formele status van de rechtspersonen en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting over zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor hetgeen zich binnen de rechtspersonen afspeelde in het algemeen, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen met uitzondering van feit 7 in verband met het gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van dat feit.
De door de rechtbank gebezigde (en voor feit 7 uitgewerkte) bewijsmiddelen zijn omwille van de leesbaarheid van dit vonnis opgenomen in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.in de periode van 9 augustus 2016 tot 20 september 2016,in de gemeente Helmond, tezamen en in vereniging met eenander, opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd,dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het in werking hebben, vaneen inrichting voor het opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, waaronder al dan nietverontreinigd kopersulfaat, al dan niet verontreinigd zoutzuur, zwavelzuur,nikkel/kopersulfaat, chroomzuur, zwavelzuur/fosforzuur mengsel, salpeterzuur,kaliumpermanganaat en/of nikkelstripper, zijnde een inrichting als bedoeld inOnderdeel C, categorie 28.1 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht,die was gelegen aan [adres 2] aldaar;
2.op 9 augustus 2016, in de gemeente Helmond, in het pand [adres 2] ,tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk, bedrijfsmatig, handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeftverricht,bestaande uit het op zodanige wijze opslaan of bewaren van afvalstoffen meteen pH-waarde omstreeks 0 en een grote hoeveelheid afvalstoffen in IBC's,dat deze ongecontroleerd buiten de begrenzing van dat pand konden geraken,terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten, nadeligegevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
3.op 14 september 2016, te Maasbracht in de gemeente Maasgouw,tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk,zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, datgeheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen van een inrichtingen het - na veranderingen te hebben aangebracht -in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingenzijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C,categorie 28 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht,die was gelegen aan [adres 3] en [adres 4]bestaande die veranderingen uit het uitbreiden van de inrichtingmet opslag van afvalstoffen en gevaarlijke stoffen op of in het perceel/pand[adres 5] ;
5.op 15 juli 2015, 15 oktober 2015 en 7 september 2016 te Maasbrachtin de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van deomgevingsvergunning van de provincie Limburg d.d. 31 mei 2005, welkvoorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, teweten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het inwerking hebben van een inrichting, gevestigd aan [adres 5] aldaar,door op een of meer van genoemde data in strijd met voorschrift- D.1 producten die ongewenste reacties met elkaar konden aangaan, nietzodanig gescheiden te houden dat deze reacties niet konden plaatsvinden en- D.4 binnen de inrichting meer (gevaarlijke) afvalstoffen aanwezig te hebbendan in de bij dat voorschrift opgenomen tabel vermeld, te weten= op 15 juli 2015 ongeveer 175 ton galvanische baden en zurenen ongeveer 65 ton metaalhoudend slib en/of= op 15 oktober 2015 ongeveer 285 ton galvanische baden enzuren en ongeveer 60 ton metaalhoudend slib en= op 7 september 2016 ongeveer 156 ton galvanische vloeistoffen;
6.in de gemeente Weert, op het adres [adres 6] , terwijl op en/of in debodem een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wetbodembescherming heeft verricht, te weten het op of in de bodem brengen vanafvalstoffen waaronder metaalhoudend vloeibaar afval, Vanadium, Nikkel en/ofSulfaat, althans vloeistof verontreinigd met zware metalen en terwijl hijwist dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast,in of omstreeks de periode van 14 oktober tot en met 19 december 2016opzettelijk niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen dieredelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/ofaantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zichvoordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperkenen zoveel mogelijk ongedaan te maken;
7.op 14 juni 2016 en 18 augustus 2016, in de gemeente Weert,tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeftuitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderenvan een inrichting en het - na veranderingen te hebben aangebracht -in werking hebben van die inrichting ten aanzien van dieveranderingenzijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C,categorie 13 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de[adres 7] ,bestaande die veranderingen uit het opslaan van electronica-afval enmetaalhoudend afval in IBC's en andere vaste afvalstoffen en het gebruiken ofplaatsen van silo's met doseerinstallatie en tanks;
8.op 19 december 2016 te Nederweert en te Weertwapens van categorie III, te weten- een revolver merk Smith & Wesson, kaliber 357 Magnum nummer [artikelnummer]geladen met bijpassende munitie en- een pistool merk Gabilono Ruby, kaliber 7.65mm, nummer [artikelnummer] geladenmet bijpassende munitie en- munitie van categorie III, te weten= ongeveer 5 kilo verschoten hulzen met rand kaliber .38 en .357= ongeveer 294 stuks hulzen kaliber .357,= 1 kogelpatroon .38,= 92 kogelpatronen .357 en= 1 kogelpatroon 7,62 x 63 mmvoorhanden heeft gehad;
9.in de periode 22 oktober 2016 tot en met 04 juni 2018 in Nederland,opzettelijk, meermalen,gevaarlijke stoffen,te weten fotochemicaliën heeft ingezameld,zonder vermelding op een lijst van inzamelaars;
10.op 4 juni 2018 te Nederweert een wapen van categorie II, teweten een magazijn bestemd voor een geweer merk FN, type FAL, kaliber7.62x51mm, en munitie van categorie III, te weten kogelpatronenkaliber 7.62x51mm, voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 01/995042-19(reeds ter zitting van 9 september 2019 gevoegd)
1.op tijdstippen gelegen in de periode van 30 juni 2018 tot en met 31 mei 2019in Nederland, opzettelijk, meermalen,gevaarlijke stoffen,te weten fotochemicaliën/fotofixeervloeistof,heeft ingezameld, zonder vermelding op een lijst van inzamelaars,en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.op 31 mei 2019 te Son en Breugel, gemeente Son en Breugelopzettelijk, als degene die gevaarlijke afvalstoffen, te wetenfotochemicaliën/fotofixeervloeistof, vervoerde (met een voertuig voorzien vanhet kenteken [kenteken 1] ), niet heeft voldaan aan zijn verplichting, zolang hijdie afvalstoffen onder zich had, een begeleidingsbrief, als bedoeld in artikel10.39 van de Wet milieubeheer, bij die afvalstoffen aanwezig te hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarde een verbod om bedrijfsmatig handelingen met afval te verrichten.
Hetgeen de officier van justitie met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen heeft gevorderd, is aangetekend op de beslaglijsten die als bijlagen aan de vordering van de officier van justitie zijn gehecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte de volle ernst van de feiten inziet en de consequenties zal aanvaarden.
De verdediging heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de negatieve publiciteit rondom zijn persoon, de impact daarvan op zijn gezin en op hem en met de omstandigheid dat verdachte verkeerde beslissingen heeft genomen onder druk van de drang zijn bedrijven in de lucht te houden. Tot slot heeft de verdediging er aandacht voor gevraagd dat verdachte alles is kwijt geraakt terwijl zijn bedrijf aanvankelijk goed en zonder (milieu hygiënische) problemen verliep.
De raadsman heeft gepleit voor een straf gelijk aan het ondergane voorarrest op het moment van uitspraak met daarnaast een voorwaardelijk gevangenisstraf en een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn bedrijf/bedrijven schuldig gemaakt aan een aanzienlijk aantal milieudelicten waarbij sprake was van ernstige gevaarzetting en van vervuiling.
Kortgezegd verzamelde verdachte afvalstoffen in om deze vervolgens te verwerken, maar de voorraad ingezameld materiaal stond op enig moment niet meer in verhouding tot zijn verwerkingscapaciteit, met als gevolg dat verdachte een voorraad creëerde van honderden IBC’s met gevaarlijk, zeer toxisch, afval die werden opgeslagen op verschillende locaties binnen en in de buitenlucht. Omdat de bedrijfsvoering niet goed op orde was, verdachte niet beschikte over de benodigde vergunningen dan wel vergunningsvoorschriften overtrad, was er onvoldoende zicht op de concrete hoeveelheden afval, op het type afval en de risico’s van, met name, de menging van stoffen. Als chemicus wist verdachte als geen ander wat de potentiële gevaren hiervan waren.
De gevaarzetting heeft zich verwezenlijkt toen agressieve en giftige stoffen door de muur het bedrijf van [naam bedrijf benadeelde partij] binnendrongen.
De feiten hebben tot een aanzienlijke schade geleid, niet alleen voor het bedrijf van [naam bedrijf benadeelde partij] dat tijdelijk is stilgelegd en moest verhuizen, maar ook voor de Nederlandse samenleving omdat al het afval alsnog door de overheid op een correcte wijze moest worden afgevoerd.
Verdachte heeft daarnaast gedurende lange tijd fotofixeervloeistof ingezameld zonder de benodigde papieren. Verdachte, als niet erkende inzamelaar, is hier ook mee doorgegaan tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. Herhalingsgevaar heeft zich aldus concreet verwezenlijkt.
Tot slot was verdachte in het bezit van een geladen revolver, een geladen pistool, veel munitie en een magazijn met kogelpatronen bestemd voor een geweer. Vanwege de risico’s van het ongecontroleerde bezit van wapens moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Om verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen zal de rechtbank daarvan een deel, groot 12 maanden, voorwaardelijk opleggen. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarde, geen strafbare feiten plegen, de bijzondere voorwaarde koppelen dat verdachte gedurende een proeftijd van 3 jaren geen bedrijfsmatige handelingen met afval zal verrichten.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt (vrijspraak van feit 4 en een kortere bewezen verklaarde periode in verband met het faillissement van [naam bedrijf] ) en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank een straf gelijk aan het voorarrest met daarbij een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geen passende afdoening voor deze ernstige misdrijven.
De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf benadeelde partij] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ter terechtzitting verminderde vordering van de benadeelde partij integraal toewijsbaar en vordert naast toewijzing van de vordering ook oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met de bijbehorende dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ervoor gepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vordering omdat het rechtstreekse verband tussen de gevorderde posten en de bewezen verklaarde feiten ontbreekt.
De raadsman heeft er tevens voor gepleit niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen omdat te voorzien is dat verdachte niet aan de betalingsverplichting kan voldoen ten gevolge van zijn faillissement en de bijpassende vervangende hechtenis aldus tot gevolg zal hebben dat de maatregel een punitief karakter zal hebben.
Beoordeling.De rechtbank acht de ter terechtzitting verminderde vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 (zijnde de datum gelegen midden in de verhuisperiode) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 (zijnde de datum gelegen midden in de verhuisperiode) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
De vervangende hechtenis is bedoeld als dwangmiddel op het moment dat sprake is van betalingsonwil. Gehoord de verdediging is van betalingsonwil geen sprake.
De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat verdachte (onder meer) als gevolg van zijn faillissement niet of niet geheel aan de betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij kan voldoen. Dit maakt dat op voorhand reeds vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechtbank acht het in het belang van het slachtoffer desalniettemin niet passend om af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Omdat de wet verplicht tot het opleggen van vervangende hechtenis bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel volstaat de rechtbank met 30 (dertig) dagen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke een van de feiten is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
- met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
- en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemene belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan de [naam rechthebbende] nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goed.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan beslagene nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten;
2.1, 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
13 van de Wet bodembescherming;
10.1, 10.39, 10.44, 10.45 van de Wet milieubeheer;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
acht het onder parketnummer 01/997043-16
onder feit 4tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. 01/997043-16 feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, lid 3 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 5:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
t.a.v. 01/997043-16 feit 6:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 7:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 8:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en hij het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
t.a.v. 01/997043-16 feit 9:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45 eerste lid onderdeel a van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/997043-16 feit 10:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
en hij het feit begaat met betrekking tot een wapen van categorie II;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
t.a.v. 01/995042-19 feit 1 primair:
een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45 eerste lid onderdeel a van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
t.a.v. 01/995042-19 feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.44, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregelen:
(t.a.v. 01/997043-16 feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8, feit 9, feit 10,
01/995042-19 feit 1 primair, feit 2:)
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan
12 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
Met als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
2) dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Met als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaren geen bedrijfsmatige handelingen met afval zal verrichten.
(T.a.v. 01/997043-16 feit 1, feit 2:)
* de
maatregel van schadevergoedingvan EUR 96.168,00 subsidiair 30 dagen hechtenis
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam bedrijf benadeelde partij] van een bedrag van
EUR 96.168,00(zegge: zesennegentigduizendhonderdachtenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (posten 1 tot en met 7).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018
(de datum gelegen midden in de verhuisperiode) tot aan de dag der algehele
voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de (ter terechtzitting verminderde) vordering van de benadeelde partij
toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij
[naam bedrijf benadeelde partij] , van een bedrag van EUR 96.168,00 (zegge:
zesennegentigduizendhonderdachtenzestig euro), te weten materiële
schadevergoeding (post 1 tot en met 7).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018
(de datum gelegen midden in de verhuisperiode) tot aan de dag der algehele
voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling
aan de Staat te vervallen.
*
verbeurdverklaringvan de in beslag genomen goederen, te weten: een Volkswagen
Crafter met [kenteken 2]
*
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen goederen, te weten:
- een revolver Smith & Wesson;
- een pistool Gabilondo Ruby;
- 1 colli huls diverse merken;
- 1 colli patroon diverse kalibers;
- een vat met 750 liter fotofixeervloeistof;
- 2 stuks IBC vat 1000 liter;
- 1 stuks IBC vat 750 liter.
Gelast de
teruggavevan de in beslag genomen goederen aan de [naam rechthebbende] , te weten: een Volkswagen Crafter, kenteken [kenteken 1] (Roemeens kenteken).
Gelast de
teruggavevan de in beslag genomen goederen aan beslagene, te weten:
- 4 doosjes handgereedschap;
- 7 stuks bouwmaterialen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2019.