ECLI:NL:RBOBR:2019:7588

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
C/01/349621 / KG ZA 19-519
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie wegens misbruik van executiebevoegdheid in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2019 een vonnis gewezen in kort geding. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de executie van een beschikking van 26 maart 2010, waarbij de vrouw een executoriale titel heeft tegen de man voor partneralimentatie. De man heeft de vrouw beschuldigd van misbruik van haar executiebevoegdheid, omdat hij stelt dat de vrouw geen recht heeft op het bedrag waarvoor zij beslag heeft gelegd. De man heeft een accountant ingeschakeld die heeft vastgesteld dat hij in totaal € 769.212,78 aan de vrouw heeft betaald, waarvan € 510.439,81 aan partneralimentatie. De vrouw heeft echter geen onderbouwing gegeven voor het bedrag waarvoor zij beslag heeft gelegd, wat de man heeft aangevoerd als reden voor de schorsing van de executie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en dat er onzekere omstandigheden zijn omtrent de hoogte van de door de vrouw gepretendeerde vordering. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 juli 2020. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de man geen misbruik maakt van procesrecht door het aanhangig maken van dit executiegeschil. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering in reconventie van de vrouw is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/349621 / KG ZA 19-519
Vonnis in kort geding van 24 december 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. D. Simons te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Bussum.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 september 2019 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van mr. Simons van 25 november 2019 met productie 18;
  • de brief van mr. Kneepkens van 25 november 2019 met 4 producties;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 27 november 2019;
  • de pleitnota van mr. Kneepkens.
1.2.
Ten slotte is (wederom) vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor een weergave van de feiten die zich voor 26 september 2019 hebben voorgedaan, wordt verwezen naar het tussenvonnis.
2.2.
In dit tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 geschorst tot 1 januari 2020 en bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum in november 2019 en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3.
In het door de man ingestelde hoger beroep (C/13/644556/FA RK 18150600), in de procedure tot wijziging partneralimentatie van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie heeft op 22 november 2019 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De uitspraak is bepaald op 21 januari 2020.
2.4.
In de eveneens door de man aanhangig gemaakte bodemzaak (C/01/345179/HA ZA 19-252), waarin hij tracht een geldvordering op de vrouw geldend te maken, zal op 24 januari 2020 een comparitie plaatsvinden.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zijn opgenomen in r.o. 3.1 en 4.1 van het tussenvonnis.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De (verdere) beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zullen, gelet op hun samenhang, (wederom) gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De voorzieningenrechter kan, op grond van artikel 438 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de executie schorsen als de executant (in dit geval de vrouw) misbruik maakt van haar bevoegdheid om de beschikking te executeren. Van misbruik van (executie)bevoegdheid is onder andere sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de beschikking van 26 maart 2010 onherroepelijk is. De beschikking levert voor de vrouw een executoriale titel tegen de man op. Uitgangspunt is dat de vrouw gerechtigd is die titel ten uitvoer te leggen. Dat heeft zij gedaan door executoriaal beslag te leggen op onder andere de aan de man toebehorende onroerende zaak aan de [adres] . Blijkens het deurwaardersexploot van 5 april 2019 pretendeert de vrouw een vordering op de man te hebben van € 153.184,00 wegens achterstallige alimentatie vanaf 2011 tot en met maart 2019.
4.4.
De man stelt onder andere dat de vrouw misbruik maakt van executiebevoegdheid. De man betwist dat hij een betalingsachterstand ter hoogte van het bedrag heeft waarvoor de vrouw beslag heeft gelegd. De man heeft naar voren gebracht dat hij naast door hem betaalde partneralimentatie leningen heeft verstrekt aan de vrouw ter hoogte van € 258.772,97. Daarnaast zijn partijen vanaf december 2012 in overleg geweest om afspraken te maken over de terugbetaling van deze leningen via het inkorten van de periode dat de man partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen. Ondanks verzoeken van de advocaat van de man, heeft de vrouw geen onderbouwing gegeven van het bedrag waarvoor zij executoriaal beslag heeft laten leggen. Omdat een onderbouwing uitbleef
heeft de man een onderzoek laten uitvoeren door een (register)accountant naar de bedragen die hij heeft betaald aan partneralimentatie en de schulden die de vrouw bij hem en zijn BV heeft c.q. had (producties 12 en 13 van de man). In dit overzicht komt de accountant aan de hand van de bankafschriften van de man tot de conclusie dat de man in totaal een bedrag van € 769.212,78 aan de vrouw heeft betaald, waarvan € 510.439,81 aan partneralimentatie. Uit het overzicht blijkt volgens de man dat de vrouw een schuld heeft van € 258.772,97 aan de man waarvan twee bedragen, de rest schuld van de hypothecaire geldlening van € 43.160,54 en het bedrag van € 87.000,00 dat is opgenomen in het echtscheidingsconvenant niet door de vrouw is betwist, aldus de man.
4.5.
De vrouw is in deze procedure in de gelegenheid gesteld om de hoogte van de vordering waarvoor zij executoriaal beslag heeft laten leggen te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften. De vrouw heeft dit niet gedaan. Zij heeft wel vraagtekens geplaatst bij de berekeningen die de accountant van de man heeft gemaakt en zij heeft gesteld dat de betalingen die door de man aan de vrouw zijn gedaan en niet zien op partneralimentatie, niet verrekend mogen worden.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de man sinds 1 januari 2019 € 3.150,00 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw betaalt, zodat de vrouw vooralsnog geacht moet worden over voldoende middelen te beschikken om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat de vrouw een executoriale titel heeft voor de door haar gepretendeerde vordering en de man voor de door hem gepretendeerde vordering (nog) geen executoriale titel heeft, sluit een beroep op verrekening niet uit. In het geval de man een of meer vorderingen zou hebben op de vrouw, kan hij op grond van artikel 6:127 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot verrekening overgaan. Omdat hij iedere maand € 3.150,00 aan partneralimentatie aan de vrouw betaalt, staat artikel 6:135 BW aan verrekening niet in de weg. Daarnaast valt uit de gewisselde e-mailberichten tussen partijen, zoals door de man overgelegd als producties 2 en 3 bij dagvaarding, op te maken dat de vrouw heeft ingestemd met het verrekenen van de vorderingen van de man op de vrouw met de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. In haar email van 10 september 2013 schrijft de vrouw de man onder andere: “Je hebt voorgesteld om mijn totale schuld terug te brengen tot 120.000 euro en alles te verrekenen met de laatste twee jaar alimentatie, zodat ik geen schulden meer heb. Ik heb over je voorstel nagedacht en wat dingetjes uitgezocht en ik kan akkoord gaan maar alleen onder de voorwaarde dat ik jou of de holding echt helemaal niets meer verschuldigd ben”. In haar email van 20 juni 2015 schrijft de vrouw de man onder andere: “Ik zou graag 1250 willen lenen/hebben. Wil een slaapbank kopen bij de Ikea. Daarnaast wil ik de paar mensen die mij financieel hebben geholpen met de verhuizing al wat terug betalen,. Kan ik zelf ook weer ademen. Gooi het bedrag maar op de (..) schuld stapel”.
4.7.
De berekeningen van de man die zien op de door hem te betalen partneralimentatie en de verrekening daarvan met de vordering van de man op de vrouw, zijn door de vrouw onvoldoende weerlegd. De vrouw heeft aan de hand van kanttekeningen bij de accountantsverklaring gepoogd aannemelijk te maken dat de hoogte van de achterstand het bedrag is waarvoor beslag is gelegd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw dat niet aannemelijk gemaakt. Het is aan de vrouw de hoogte van de achterstand aannemelijk te maken door het overleggen van een berekening met de stukken die aan die berekening ten grondslag liggen. Zij is hiertoe niet overgegaan. Bovendien lopen er nog twee procedures tussen partijen waarin in ieder geval de uitspraak in hoger beroep terzake de wijziging van de partneralimentatie op korte termijn is te verwachten. De hierboven geschetste onzekere omstandigheden omtrent de hoogte van de door de vrouw gepretendeerde vordering op de man rechtvaardigen een schorsing van de executie totdat in de procedures tussen partijen duidelijk is of er een wijziging van de partneralimentatie komt en of de door de man ingestelde geldvorderingen in de bodemzaak al dan niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het toch doorzetten van de executie, terwijl de vrouw niet heeft betwist dat de man leningen aan haar heeft verstrekt en de vrouw onvoldoende heeft weersproken dat zij schulden heeft bij de man (in ieder geval voor wat betreft de bedragen van € 43.160,54 en € 87.000,00), levert in dit geval misbruik van executiebevoegdheid op.
4.8.
De voorzieningenrechter heeft in zijn tussenvonnis van 26 september 2019 de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 geschorst tot 1 januari 2010. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande aanleiding de schorsing van de tenuitvoerlegging ook na die datum te laten gelden. Gelet op de procedures die nog lopen ziet de voorzieningenrechter reden om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 juli 2020. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de man voorshands per maand een bedrag van € 3.150,00 aan partneralimentatie aan de vrouw blijft betalen.
4.9.
Uit het tussenvonnis en de voorgaande overwegingen van de voorzieningenrechter in dit vonnis blijkt al dat de man geen misbruik maakt van procesrecht door het aanhangig maken van dit executiegeschil. Omdat de vrouw voor een bedrag van € 153.184,00 executoriaal beslag heeft laten leggen zonder de door haar gepretendeerde vordering te onderbouwen en de openbare verkoop van een beslagen zaak aan te zeggen, had de man een gerechtvaardigd belang bij een voorlopige voorziening. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010, tot 1 juli 2020,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.