In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter op 24 december 2019 een vonnis gewezen in kort geding. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de executie van een beschikking van 26 maart 2010, waarbij de vrouw een executoriale titel heeft tegen de man voor partneralimentatie. De man heeft de vrouw beschuldigd van misbruik van haar executiebevoegdheid, omdat hij stelt dat de vrouw geen recht heeft op het bedrag waarvoor zij beslag heeft gelegd. De man heeft een accountant ingeschakeld die heeft vastgesteld dat hij in totaal € 769.212,78 aan de vrouw heeft betaald, waarvan € 510.439,81 aan partneralimentatie. De vrouw heeft echter geen onderbouwing gegeven voor het bedrag waarvoor zij beslag heeft gelegd, wat de man heeft aangevoerd als reden voor de schorsing van de executie.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en dat er onzekere omstandigheden zijn omtrent de hoogte van de door de vrouw gepretendeerde vordering. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 juli 2020. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de man geen misbruik maakt van procesrecht door het aanhangig maken van dit executiegeschil. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering in reconventie van de vrouw is afgewezen.