proces-verbaal
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01.251076.17
Datum uitspraak: 9 januari 2019
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank, locatie ’s-Hertogenbosch op 9 januari 2019.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. L.G.J.M. van Ekert, economische politierechter,
mr. P. Susijn, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. J.J. Peerboom.
De economische politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De economische politierechter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de economische politierechter te zijn genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adres 1] .
Als raadsman is ter terechtzitting verschenen mr. C.J.M. Jansen, advocaat te [adres 2] .
De economische politierechter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze steeds zakelijk weergegeven.
De economische politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
een dossier van de Inspectie Leefomgeving en Transport met proces-verbaalnummer [nummer] , afgesloten d.d. 27 juli 2017, bestaande uit 5 doorgenummerde pagina’s met 16 bijlagen (zonder paginanummering). Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden;
een uittreksel uit het documentatieregister d.d. 12 december 2018 betreffende verdachte;
een blanco ‘lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel’ d.d. 12 december 2018.
Verdachte – ter terechtzitting ondervraagd – verklaart:
Ik ben niet in het bezit van een vergunning om taxivervoer te verrichten. Ik blijf bij mijn verklaring die ik eerder tegenover de politie heb afgelegd. Ik heb die avond van 19 maart 2017 een vriendendienst verricht door als ‘Bob’ op te treden. In 2014 heb ik voor de politierechter in Maastricht moeten verschijnen in verband met een soortgelijke zaak. In die zaak ben ik toen vrijgesproken. Sinds 2014 krijg ik elke keer als ik word staande gehouden medegedeeld dat ik bij de politie bekend ben. Zelfs toen ik mijn vader eens naar het ziekenhuis in Nijmegen bracht, ben ik staande gehouden en werd mij medegedeeld dat ik geregistreerd sta. Ik vraag me af hoe lang ik in de systemen van de politie blijf staan. Is dat voor eeuwig?
Verdachte verklaart voorts met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden:
Ik heb een traject ingezet om werk te krijgen. Helaas heb ik een hele zware terugslag gehad. Op het politiebureau in Oss ben ik heel slecht behandeld. Ik kreeg daar mijn medicijnen niet. Dat is een klap in mijn gezicht geweest. Op dit moment heb ik geen werk. Ik ben failliet gegaan. Ik ben altijd in de horeca werkzaam geweest. Ik heb onder meer gewerkt bij Sportschool [naam 1] in Tilburg. Gisteren is mij een stageplek aangeboden als fitnessinstructeur. Sinds het overlijden van mijn vader ben ik weer bij mijn moeder gaan wonen in mijn ouderlijke woning. Ik wil mijn excuses maken voor de afgelopen jaren. Na het overlijden van mijn vader heb ik niet veel anders gedaan dan op stap gaan. Nu sta ik weer te popelen om aan het werk te gaan. Mijn moeder hoeft geen hypotheek meer te betalen. Mijn vader heeft geld achtergelaten voor zijn kinderen.
De raadsman merkt op:
Ter toelichting op de financiële situatie van mijn cliënt kan ik stukken aan u overleggen van het UWV. Uit deze stukken blijkt dat mijn cliënt zijn schulden aan het afbetalen is en dat hij niet veel te besteden heeft.
Vervolgens legt de raadsman een drietal pagina’s met opschrift ‘UWV – betalingsspecificatie’ over aan de economische politierechter en aan de officier van justitie,
De officier van justitie voert het woord in requisitoir:
In het bijzonder hecht ik waarde aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] en aan de verklaringen van de getuigen die zich in de auto bevonden. De getuigen zijn duidelijk en eenduidig in hun verklaringen.
Verdachte staat te boek als zwarte taxi en de getuigen hebben afspraken met hem gemaakt over de betaling voor een rit naar Eindhoven. Mijns inziens kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder vergunning verrichten van taxivervoer. Als verdachte een uitkering geniet van het UWV, moet hij extra oppassen. Dit soort zwarte werkzaamheden worden ook als werk gezien. Gelet op de financiële situatie van verdacht zal ik afwijken van uitgangspunt om een geldboete te eisen. In plaats daarvan zal ik een taakstraf eisen. De richtlijn van 70 uur taakstraf vind ik te hoog, gelet op het tijdsverloop en op de omstandigheid dat verdachte nu kennelijk een stageplek heeft en voornemens is om weer aan het werk te gaan. Ik vorder daarom dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur. De strafbeschikking dient vernietigd te worden.
Vervolgens legt de officier van justitie de vordering aan de economische politierechter over.
Aan raadsman wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd.
De raadsman voert aan:
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] volgt dat het staande houden en controleren van mijn cliënt plaatsvond op grond van de Wegenverkeerswet. In werkelijkheid bestond er echter een verdenking jegens mijn cliënt dat hij een zogenaamde snorder zou zijn. Dat betekent dat de verbalisanten bevoegdheden hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheden zijn afgegeven. De verbalisanten wilden gewoon opsporing bedrijven. Zij hebben een auto zien staan met licht getinte mannen erin, vervolgens hebben ze het kenteken bevraagd waaruit bleek dat de auto op naam staat van mijn cliënt, die een verleden heeft op het gebied van de Wet personenvervoer. Op grond van het voorgaande kregen verbalisanten interesse in mijn cliënt en was er vanaf dat moment sprake van een gerichte actie en dus van opsporing. Dat de verbalisanten voor deze opsporing een controlemiddel van stal hebben gehaald, maakt dat sprake is van détournement de pouvoir. Er zijn ook daadwerkelijk opsporingshandelingen verricht, want de verbalisanten hebben personen gescheiden en ze hebben mijn cliënt weggehouden van de getuige [naam 5] . Vervolgens is mijn cliënt aangehouden en heeft hij een aantal heel vervelende uren op het politiebureau doorgebracht. Ik ben van mening dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu er een belangrijk grondbeginsel is geschonden. Mijn primaire standpunt is dat op grond hiervan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zowel over de band van het Zwolsman-arrest als langs de weg van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair dient het voorgaande te leiden tot bewijsuitsluiting. Ook los hiervan bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er zijn drie getuigen gehoord, maar geen van hen heeft verklaard dat er daadwerkelijk geld aan mijn cliënt is betaald. Als er al betaald zou zijn, dan is het genoemde bedrag voor de rit van Eindhoven naar Ooijen eerder aan te merken als een vergoeding voor de gemaakte kosten, dan dat hieruit een winstoogmerk blijkt. Ik concludeer dat er vrijspraak dient te volgen. Mocht u toch tot een bewezenverklaring komen, dan ben ik van mening dat de gevorderde straf buitensporig hoog is, zeker gelet op de termijn die inmiddels is verstreken. Ik vind dat dit moet worden aangemerkt als een schending van de redelijke termijn, want bij de beoordeling daarvan moet ook gelet worden op de eenvoud van de zaak. De gevorderde straf is ook buitensporig hoog wanneer wordt gekeken naar de gigantische impact die deze zaak op mijn cliënt heeft gehad. Zijn geld en zijn auto zijn in beslag genomen en er zijn mediaberichten verspreid die bezijden de waarheid zijn. Dit houdt mijn cliënt enorm bezig. Indien u zou komen tot een strafoplegging, dan verzoek ik u een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Aan de officier van justitie wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de verdediging is aangevoerd.
De officier van justitie voert aan:
Er is geen sprake van détournement de pouvoir. De Hoge Raad heeft zich in 2016 uitgebreid uitgelaten over de bevoegdheid van de dynamische verkeerscontrole. Ook als er al een verdenking bestaat, kan deze bevoegdheid toch worden toegepast. Dit leidt niet tot een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verkeerscontrole zou wel onrechtmatig zijn indien het voertuig op grond van etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder zou zijn geselecteerd voor de controle, maar daarvan is in casu geen sprake. De bevoegdheden zijn correct toegepast.
Aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd.
De raadsman voert aan:
In deze zaak is geen sprake van een dynamische verkeerscontrole. Het arrest van de Hoge Raad ziet op heel andere materie, want daar was wel degelijk de doelstelling om auto’s te controleren in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: ‘de WVW’). Deze verbalisanten in de onderhavige zaak hadden die doelstelling helemaal niet. Er zijn in deze zaak geen regels uit de WVW gecontroleerd. De verbalisanten wilden enkel opsporen in het kader van Wet Personenvervoer. In de onderhavige casus was er een pure verdenking en is er een middel gebruikt dat daar niet voor bestemd is.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Verdachte verklaart:
Ik ben naar het CIOS gegaan. Sportdocent is mijn beroep. Nu wordt ik als zwarte taxirijder bestempeld, dat vind ik een beetje ver gaan. Als ik hier nu wordt veroordeeld, dan lever ik mijn Bob-sleutelhanger gewoon weer in.
De economische politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De economische politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 september 2018. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2017 te Oijen, gemeente Oss, taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe door de Minister van Infrastructuur en Milieu verleende vergunning.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De economische politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat door de politie misbruik zou zijn gemaakt van bevoegdheden (détournement de pouvoir). De economische politierechter overweegt in dit verband dat indien door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren bevoegdheden worden uitgeoefend die mede strekken ter controle van de naleving van voorschriften uit de WVW, zoals dat in de onderhavige zaak ook is gebeurd, die uitoefening in beginsel rechtmatig is, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit staat niet in de weg aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden. De economische politierechter concludeert dat het optreden van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] geen détournement de pouvoir oplevert en dat er dan ook geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Tot slot zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.