In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Bladel en een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [gedaagden sub 1-4]. De gemeente had de vordering ingesteld tot ontruiming van een perceel dat in gebruik was bij [gedaagden sub 1-4]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagden sub 1-4] niet was geslaagd in de bewijsopdracht die hen was opgelegd in een eerder vonnis van 1 maart 2017. De rechtbank concludeerde dat er geen stilzwijgende bruikleenovereenkomst was ontstaan tussen de gemeente en [gedaagden sub 1-4]. De getuigenverklaringen die waren afgelegd, gaven geen steun aan de stelling dat er een resultaatsverbintenis bestond die de gemeente verplichtte om een alternatieve bedrijfslocatie aan te bieden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente weliswaar inspanningen had geleverd om een alternatieve locatie te vinden, maar dat deze inspanningen niet hadden geleid tot een overeenkomst die de gemeente verplichtte om de bedrijfsactiviteiten van [gedaagden sub 1-4] te laten voortduren totdat een alternatieve locatie was gevonden. De vordering van de gemeente tot ontruiming werd toegewezen, en [gedaagden sub 1-4] werd veroordeeld in de proceskosten.