In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornamen van verzoekster. Verzoekster, die in haar jeugd mishandeld is door haar vader en broer, heeft verzocht om de volgorde van haar voornamen te wijzigen, zodat haar derde naam haar roepnaam wordt. Dit verzoek is ingediend op basis van artikel 1:4 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat wijziging van de voornamen kan worden gelast op verzoek van de betrokken persoon als daarvoor een voldoende zwaarwichtig belang bestaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een problematische jeugd heeft gehad, gekenmerkt door mishandeling en vernedering. Haar vader was een emotieloze man en haar broer heeft haar stelselmatig mishandeld. Na een uithuisplaatsing bij haar grootmoeder voelde verzoekster zich nog steeds niet veilig, omdat haar vader ook bij zijn moeder verbleef. De rechtbank heeft naar aanleiding van de toelichting van verzoekster ter zitting geoordeeld dat zij een voldoende zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van haar voornaam.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door verzoekster gewenste voornaam niet ongepast is en niet overeenkomt met een bestaande geslachtsnaam. Daarom heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en gelast de wijziging van de voornamen van verzoekster. Deze beschikking is gegeven door rechter J.W. Brunt en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.