ECLI:NL:RBOBR:2020:1086

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
C/01/353911 / FA RK 19-6112
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van voogdij en gezag over minderjarige op grond van artikel 1:253t BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 februari 2020 een beschikking gegeven over de voogdij en het gezag over een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de voogdij over de minderjarige uitoefende, om haar van deze taak te ontslaan en de voogdij over te dragen aan de pleeggrootmoeder. De moeder van de minderjarige, die juridisch ouder is, en de pleeggrootmoeder hebben gezamenlijk verzocht om het gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI niet langer de voogdij zou moeten uitoefenen en dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder en pleeggrootmoeder gezamenlijk de zeggenschap krijgen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en pleeggrootmoeder toegewezen, waarbij de moeder met het gezag over de minderjarige werd belast en de pleeggrootmoeder mede met het gezag werd belast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de voogdij van de GI eindigt op het moment dat de beschikking aan de partijen is verzonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen gegronde vrees bestaat voor verwaarlozing van de belangen van de minderjarige, gezien de huidige woonsituatie en de zorg die de moeder en pleeggrootmoeder bieden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/353911 / FA RK 19-6112
Uitspraak : 19 februari 2020
Beschikking betreffende overdracht voogdij in de zaak van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat mr. Olde Loohuis,
[grootmoeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: (de) (pleeg)grootmoeder,
advocaat mr. Olde Loohuis,
[grootvader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: (de) (pleeg)grootvader.
Daarnaast is ter zitting uitgenodigd:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de raad.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoek met bijlagen van de GI 5 december 2019, ingekomen bij de griffie op 10 december 2019;
  • de bereidverklaring van (pleeg)grootmoeder van 2 september 2019, ingekomen bij de griffie op 10 december 2019;
  • Het verweerschrift van moeder en pleeggrootmoeder, ingekomen bij de griffie op 14 februari 2020.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 februari 2020. Verschenen zijn de moeder, de (pleeg)grootmoeder, de (pleeg)grootvader, mevrouw [naam] namens de GI en mevrouw [naam] namens de raad. Moeder en grootmoeder zijn ter zitting bijgestaan door mr. M. van der Staak, kantoorgenoot van mr. Olde Loohuis.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 december 2009 is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
2.2.
Pleeggrootmoeder heeft zich bij akkoordverklaring van 2 september 2019 schriftelijk bereid verklaard de voogdij over de minderjarige over te nemen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De GI verzoekt om haar van haar bediening te ontslaan en de voogdij over te dragen aan pleeggrootmoeder. Gezien de ontwikkelingen in het gezin van [minderjarige] is het goed de voogdij over te dragen aan grootmoeder. Zij heeft in de afgelopen periode laten zien dat zij in staat is [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Vervolgens zullen moeder en pleeggrootmoeder gedeelde voogdij vragen, want dat is het meest passend bij de opvoedsituatie van [minderjarige] .
3.2.
De moeder en pleeggrootmoeder voeren verweer. Moeder is de juridisch ouder van [minderjarige] , zodat zij niet tot voogd kan worden benoemd. De enige manier om te bewerkstelligen dat moeder en pleeggrootmoeder de zeggenschap krijgen over [minderjarige] , is de GI uit de voogdij te ontslaan, het gezag aan moeder toe te kennen en vervolgens pleeggrootmoeder mede met het gezag te belasten op grond van artikel 1:253t Burgerlijk Wetboek (BW). Moeder en pleeggrootmoeder verzoeken ook aldus te beslissen. Zij voeren daartoe aan dat [minderjarige] al een aantal jaren bij grootmoeder in huis woont en door haar wordt verzorgd. Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking. Er zijn sterke affectieve banden tussen grootmoeder, moeder en [minderjarige] . Van belang is verder dat [minderjarige] geen andere juridische ouder heeft. De biologische vader is al sinds [jaar] niet meer in beeld.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen zijn het erover eens dat de GI niet langer de voogdij over [minderjarige] zou moeten uitoefenen en dat het, bij de huidige situatie, het meest passend is als moeder en pleeggrootmoeder gezamenlijk de zeggenschap over [minderjarige] krijgen. Zoals moeder en pleeggrootmoeder terecht aanvoeren, kan dit niet worden bewerkstelligd indien het verzoek van de GI zou worden toegewezen. Reeds om die reden zal de rechtbank het verzoek van de GI afwijzen.
4.2.
Vervolgens is van belang dat, op grond van artikel 1:253b leden 2, 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek de moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, het gezag van rechtswege verkrijgt op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. Indien op bedoeld tijdstip een ander met het gezag is belast, kan de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken haar met het gezag over het kind te belasten.
4.3.
Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek alleen afgewezen als gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.4.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder geen gegronde vrees bestaat voor verwaarlozing van de belangen van de minderjarige [minderjarige] . Zij woont met moeder bij pleeggrootmoeder. Van belang is ook dat, zoals hierna zal blijken, de rechtbank pleeggrootmoeder mede met het gezag over [minderjarige] zal belasten. Onder die omstandigheden is, gelet op de feitelijke situatie en de mogelijkheden van moeder, niet aan de voorwaarde voor afwijzing van haar verzoek voldaan.
Gelet op het voorgaande, zal het verzoek van de moeder om haar met het gezag te belasten worden toegewezen als hierna onder “de beslissing” te melden.
4.5.
Nu deze beschikking overeenkomstig het verzoek daartoe ook uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, volgt uit artikel 1:281 BW dat de voogdij van de GI hiermee wordt beëindigd daags nadat de beschikking aan partijen is verzonden. Vanaf dat moment heeft moeder derhalve alleen het gezag.
4.6.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het verzoek van moeder en pleegmoeder om pleeggrootmoeder mede met het gezag te belasten. Artikel 1:253t lid 1 BW bepaalt dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten.
Volgens lid 2 van voormeld artikel wordt, in het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts toegewezen, indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad, en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
4.7.
Artikel 1:253t lid 3 BW bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.8.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat vanaf 20 februari 2020 aan hetgeen in lid 1 van het bepaalde in artikel 1:253t BW is voldaan. Vanaf dat moment heeft moeder immers alleen het gezag. Voorts woont [minderjarige] al vele jaren met moeder bij pleeggrootmoeder en wordt zij mede door haar verzorgd en opgevoed. Van belang is verder dat [minderjarige] niet in een familierechtelijke betrekking tot een andere ouder staat. Ook is niet gebleken dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilligging van het verzoek de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Weliswaar is er een biologische vader in beeld geweest, maar daarmee is het contact al in [jaar] verbroken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek inzake het gezag toewijzen met ingang van de dag na deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 22 december 2009 en belast moeder met het gezag over voornoemde minderjarige [minderjarige] ;
5.2.
belast, met ingang van 20 februari 2020, [moeder] en [grootmoeder] met het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] :
5.3.
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 februari 2020.
Conc: DvdV
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.