ECLI:NL:RBOBR:2020:126

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
SHE 19/3009
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake watervergunningen voor de aanleg van de Nieuwe Verbinding N69

Op 13 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de aanleg van de Nieuwe Verbinding N69 tussen de A67 en de huidige N69 bij Valkenswaard. De vergunning voor deze aanleg is verleend op basis van de Wet natuurbescherming en omvat ook drie watervergunningen, waaronder voor de aanleg van een beekdalbrug. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de mogelijke risico's van verstoring van de beekprik en grondwaterverontreiniging vanuit de vuilstort Victoriedijk in aanmerking genomen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn deels toegewezen, waarbij de voorzieningenrechter verweerder heeft opgedragen om het onttrokken grondwater minimaal twee keer te onderzoeken op verontreiniging voor de zitting van de meervoudige kamer op 11 februari 2020. De verzoeken tegen de watervergunningen zijn voor het overige afgewezen. De bodemzaken zullen op de genoemde datum verder worden behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van waterkwaliteit en -kwantiteit in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3009
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] (Inwoners van Dommelen-Zuid), te Valkenswaard, verzoekers,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder,

(gemachtigden: mr. C.C.E.J. van Weert-de Laat, ing. H. van Breugel, mr. M.S. Krikhaar en ing. C.A.M. Marijnissen).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
Provincie Noord-Brabant, (gemachtigde mr. H.J.M. Besselink).
Boskalis Nederland B.V. (vergunninghoudster), gemachtigde G. ’t Hart.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Boskalis Nederland BV watervergunning verleend voor het onttrekken van grondwater en het terug brengen middels infiltratie in de bodem. De vergunning is verleend tot 1 juli 2020.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Het verzoek is behandeld op 10 januari 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [verzoeker] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat zij hun bezwaar als rechtstreeks beroep behandeld willen zien. Verweerder, vergunninghoudster en de provincie hebben hiermee ingestemd. Verweerder zal het bezwaarschrift doorzenden aan de rechtbank.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Dit betekent dat de voorzieningenrechter eerst een voorlopige voorziening kan treffen indien in redelijkheid van de indiener van het verzoek niet kan worden verwacht dat hij de uitspraak op het beroep afwacht. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn indien er een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan.
2. Het beroep van verzoekers zal (gelijktijdig met de beroepen in de zaken SHE 19/2944 en SHE 19/2958 en beroepen tegen twee andere watervergunningen) worden behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 11 februari 2020. Andere partijen die ook bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit maar geen verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend, hebben ter zitting aangegeven dat ook zij verweerder verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep. Verweerder en de provincie hebben ter zitting aangegeven hiermee in te stemmen.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of hangende beroep tot aan de zitting van de meervoudige kamer een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
De voorzieningenrechter geeft géén oordeel over de vraag of verzoekers belanghebbende zijn en of de normen waar verzoekers zich op beroepen strekken tot bescherming van hun belangen.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
  • Voor het aanleggen van een beekdalbrug (KW09) over de Keersop in de nieuwe verbindingsweg N69 tussen De Locht en de bestaande N69 nabij Valkenswaard, moeten voor de aanleg van de pijlers droge bouwkuipen worden gemaakt waarbij een grondwateronttrekking noodzakelijk is. De bedoeling is dat het onttrokken grondwater direct wordt geïnfiltreerd in vier bassins aan weerszijde van de Keersop.
  • Verweerder heeft aangegeven dat de heiwerkzaamheden voor de beekdalbrug starten op
13 januari 2020 en dat de wateronttrekking ten behoeve van deze bouwwerkzaamheden op 20 januari 2020 zal aanvangen.
4.1
Verzoekers voeren aan dat verweerder niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met de negatieve effecten van de vele chemische lozingen in het verleden op de vuilstort aan de Victoriedijk te Valkenswaard en de mogelijke schadelijke gevolgen voor het beekdal van de Keersop en de Keersopperbeemden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. Voorts zijn verzoekers van mening dat de geplande werkzaamheden in de weg aan het realiseren van de doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Volgens verzoekers is onduidelijk of sprake is van de waarborging van de waterkwantiteit en waterkwaliteit.
4.2
Verweerder en de provincie hebben, onder verwijzing naar een rapport van Royal Haskoning DHV van 7 januari 2020 bestreden dat verontreinigd grondwater afkomstig van onder de voormalige vuilstort zou kunnen worden opgepompt.
4.3
De voorzieningenrechter kan hier nog geen oordeel over geven. Daar leent de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening zich niet voor. Verzoekers hebben redelijkerwijs niet kunnen reageren op het rapport van 7 januari 2020, al hebben ze wel een poging daartoe ondernomen.
4.4
De voorzieningenrechter vindt het wel belangrijk dat wordt uitgesloten dat eventueel verontreinigd grondwater wordt geïnfiltreerd in de infiltratiebassins. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met verweerder, vergunninghoudster en de provincie besproken dat het onttrokken grondwater minimaal twee maal voor de zitting van 11 februari 2020 wordt onderzocht en dat de infiltratie wordt gestaakt als blijkt dat het grondwater verontreinigd is. Dit heeft als voordeel dat meteen kan worden vastgesteld of sprake is van verontreinigd grondwater.
5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen het onttrokken grondwater minimaal twee maal te (laten) onderzoeken voor
11 februari 2020 met in achtneming van de in artikel 2.4 van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Besluit Lozen) verplicht gestelde onderzoeksmethodes, op de aanwezigheid van (in ieder geval) alle in tabel 3.1.a en 3.1.b van het Besluit Lozen genoemde stoffen. De resultaten van deze onderzoeken moeten zo snel mogelijk (in ieder geval voor 7 februari 2020) met partijen en de rechtbank worden gedeeld. Indien een van de emissiewaarden in tabel 3.1.a of 3.1.b van het Besluit Lozen wordt overschreden dient de infiltratie in de infiltratiebassins per ommegaande te worden gestaakt.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten, omdat niet van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is gebleken. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- treft de volgende voorziening:
  • verweerder wordt opgedragen het onttrokken grondwater minimaal twee maal te onderzoeken voor 11 februari 2020 met in achtneming van de in artikel 2.4 van het Besluit Lozen verplicht gestelde onderzoeksmethodes, op de aanwezigheid van (in ieder geval) alle in tabel 3.1.a en 3.1.b van het Besluit Lozen genoemde stoffen.
  • de resultaten van deze onderzoeken moeten zo snel mogelijk (in ieder geval voor
7 februari 2020) met partijen en de rechtbank worden gedeeld.
 indien een van de emissiewaarden in tabel 3.1.a of 3.1.b van het Besluit Lozen wordt overschreden dient de infiltratie in de infiltratiebassins per ommegaande te worden gestaakt.
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 345,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 13 januari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage:
Artikel 2.4 Besluit Lozen buiten inrichtingen
1. Emissiemetingen ter controle op de naleving van de regels voor het lozen worden uitgevoerd volgens:
o a. NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 ten aanzien van arseen, cadmium, chroom, ijzer, koper, nikkel, lood en zink, waarbij de ontsluiting van de elementen plaatsvindt volgens NEN-EN-ISO 15587-1 en NEN 6961;
o b. NEN-EN-1483 ten aanzien van kwik;
o c. NEN-EN-ISO 15680 ten aanzien van benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen en naftaleen;
o d. NEN 6401 ten aanzien van vluchtige organohalogeenverbindingen;
o e. NEN-EN-ISO 6468 ten aanzien van aromatische organohalogeenverbindingen;
o f. NEN-EN-ISO 10301 ten aanzien van chlooretheen (vinylchloride), tetrachlooretheen (PER), trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen en 1,1,1-trichloorethaan;
o g. NEN 6676 ten aanzien van extraheerbare organohalogeenverbindingen;
o h. NEN-EN-ISO 9377-2 ten aanzien van minerale olie;
o i. NEN-EN-ISO 17993 ten aanzien van polycyclische aromatische koolwaterstoffen;
o j. ISO 5815-1/2 of NEN-EN 1899-1/2 ten aanzien van het biochemisch zuurstofverbruik;
o k. NEN 6633 ten aanzien van het chemisch zuurstofverbruik;
o l. NEN-EN-ISO 13395 ten aanzien van nitrietstikstof en nitraatstikstof;
o m. NEN-ISO-5663 of NEN 6646 ten aanzien van organisch stikstof (Kjeldahlstikstof);
o n. NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN 6604 ten aanzien van ammoniumstikstof;
o o. NEN-ISO 5813 of NEN-ISO 5814 ten aanzien van het zuurstofgehalte;
o p. NEN-EN 872 ten aanzien van onopgeloste stoffen;
o q. NEN-ISO 15681-1 en NEN-ISO 15681-2 ten aanzien van fosfor totaal; en
o r. NEN-EN-ISO 15682 ten aanzien van chloride.
2. De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van de regels voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-6600-1 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het monster wordt niet gefiltreerd en de onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen andere methoden voor emissiemetingen, monstername en conservering worden gebruikt, indien deze gelijkwaardig zijn aan de in die leden genoemde methoden.
Artikel 3.1 Besluit Lozen
Bij het lozen van grondwater vanuit een proefbronnering in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de
Wet bodembeschermingen het lozen vanuit een bodemsanering in de zin van de Wet bodembescherming wordt ten minste voldaan aan het tweede tot en met het negende lid.
Het lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, is toegestaan, indien bij het lozen:
o a. geen visuele verontreiniging plaatsvindt;
o b. het gehalte aan naftaleen in enig steekmonster ten hoogste 0,2 microgram per liter bedraagt;
o c. het gehalte aan PAK’s in enig steekmonster ten hoogste 1 microgram per liter bedraagt; en
o d. in een steekmonster de emissiewaarden van de in dit artikel opgenomen tabel 3.1a niet worden overschreden.
Tabel 3.1a
Stoffen
emissiewaarde
BTEX
50 microgram per liter
Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor
20 microgram per liter
Aromatische organohalogeenverbindingen
20 microgram per liter
Minerale olie
500 microgram per liter
Cadmium
4 microgram per liter
Kwik
1 microgram per liter
Koper
11 microgram per liter
Nikkel
41 microgram per liter
Lood
53 microgram per liter
Zink
120 microgram per liter
Chroom
24 microgram per liter
Onopgeloste stoffen
50 illigram per liter
3. Het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan, indien bij het lozen:
o a. geen visuele verontreiniging plaatsvindt;
o b. het gehalte aan naftaleen in enig steekmonster ten hoogste 0,2 microgram per liter bedraagt;
o c. het gehalte aan PAK’s in enig steekmonster ten hoogste 1 microgram per liter bedraagt; en
o d. in een steekmonster de emissiewaarden van de in dit artikel opgenomen tabel 3.1b niet worden overschreden.
Tabel 3.1b
Stoffen
emissiewaarde
Benzeen
2 microgram per liter
Tolueen
7 microgram per liter
Ethylbenzeen
4 microgram per liter
Xyleen
4 microgram per liter
Tetrachlooretheen
3 microgram per liter
Trichlooretheen
20 microgram per liter
1,2-dichlooretheen
20 microgram per liter
1,1,1-trichloorethaan
20 microgram per liter
Vinylchloride
8 microgram per liter
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen
20 microgram per liter
Monochloorbenzeen
7 microgram per liter
Dichloorbenzenen
3 microgram per liter
Trichloorbenzenen
1 microgram per liter
Minerale olie
50 microgram per liter
Cadmium
0,4 microgram per liter
Kwik
0,1 microgram per liter
Koper
1,1 microgram per liter
Nikkel
4,1 microgram per liter
Lood
5,3 microgram per liter
Zink
12 microgram per liter
Chroom
2,4 microgram per liter
Onopgeloste stoffen
20 illigram per liter
4. Het lozen op of in de bodem is toegestaan indien het gehalte aan stoffen in enig steekmonster niet meer bedraagt dan de streefwaarden in tabel 1 van de
bijlage bij de circulaire bodemsaneringper 1 juli 2013.
5. Het lozen in een vuilwaterriool is verboden.
6. Indien lozen in een oppervlaktewaterlichaam, op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, redelijkerwijs niet mogelijk is:
o a. is, in afwijking van het vijfde lid, het lozen vanuit een proefbronnering in het vuilwaterriool toegestaan indien het gehalte aan onopgeloste stoffen in enig steekmonster niet meer bedraagt dan 300 milligram per liter;
o b. kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift in afwijking van het vijfde lid het lozen vanuit een bodemsanering in een vuilwaterriool toestaan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van het afvalwater niet tegen het lozen in een vuilwaterriool verzet.
Artikel 2.2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.(…)
9 Het te lozen grondwater kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd.