Daartoe heeft KPS - kort gezegd - het volgende verweer gevoerd.
Het is KPS achteraf duidelijk geworden dat Ricoh van meet af aan tekort schiet in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, omdat Ricoh meer afdrukken in rekening heeft gebracht dan KPS daadwerkelijk heeft gemaakt. Vervolgens hebben partijen een geschil gekregen over de hoogte van het door Ricoh te crediteren bedrag op grond waarvan KPS is overgegaan tot ontbinding dan wel opschorting van haar verplichtingen jegens Ricoh.
Meer specifiek heeft KPS aangevoerd dat zij de huurovereenkomst bij e-mail van 26 juli 2018 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Als gevolg van die ontbinding zijn partijen bevrijd van hun verplichtingen en zijn alle nadien verschenen facturen van Ricoh zonder rechtsgrond verzonden (artikel 6:271 BW).
Indien de kantonrechter hier anders over oordeelt, heeft KPS de huurovereenkomst met Ricoh bij e-mail van 19 maart 2019 buitengerechtelijk ontbonden. In dit verband heeft KPS aangevoerd dat de vanaf 4 juni 2014 onjuist ingestelde printer A heeft geresulteerd in talloze onjuiste facturen, die telkens door KPS zijn voldaan, zodat nakoming door Ricoh ter zake blijvend onmogelijk is geworden. Het verhelpen van de foutieve registratie bij printer A is irrelevant, omdat de overeenkomst al is ontbonden, aldus KPS.
Daarnaast heeft KPS aangevoerd dat Ricoh door het niet toezenden van de inlogcodes KPS heeft belet om de berekening van Ricoh over de voorgestelde creditering te kunnen controleren. KPS betwist de door Ricoh opgestelde berekening over de creditering. Gelet op de door KPS opgestelde berekening heeft zij € 23.454,43 aan schade geleden (€ 43.909,44 is in rekening gebracht terwijl slechts € 20.455,01 in rekening gebracht had mogen worden). Indien de kantonrechter oordeelt dat beide buitengerechtelijke ontbindingen van KPS niet rechtsgeldig zijn, heeft KPS aangevoerd dat zij als kleine onderneming vergelijkbaar is met een consument, waardoor aan haar reflexwerking van de zwarte en grijze lijst toekomt. Daarom is zij gerechtigd om tot vernietiging van artikel 6.2 van de algemene voorwaarden (uitsluiting opschorting) over te gaan. Dit geldt ook voor artikel 8.1 (uitsluiting ontbinding) en artikel 13 (rente en buitengerechtelijke incassokosten). Voor zover dit niet opgaat, doet zij een beroep op de open norm (artikel 6:233 aanhef en onder a BW) en/of stelt zij dat het beroep van Ricoh op de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW).
Verder heeft KPS gesteld dat, omdat de overeenkomst is ontbonden, althans doordat Ricoh weigert de volledige schade van KPS te vergoeden, Ricoh in verzuim verkeert en KPS rechtsgeldig haar verplichtingen heeft opgeschort. Daardoor kon KPS gelet op artikel 6:59 BW niet in verzuim geraken (zie ook: Hoge Raad 7 december 2018, ECLI:NL:HR2018:255). Omdat zij niet in verzuim verkeert of verkeerde, is zij geen rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Als de kantonrechter hier anders over oordeelt, doet KPS een beroep op vernietiging van de toepasselijke bepaling in de algemene voorwaarden; de rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn immers buitensporig.
Voorts heeft KPS aangevoerd dat de huurovereenkomst, met een looptijd van 66 maanden, eindigt op 4 december 2019. Zij betwist dan ook dat die overeenkomst op 31 maart 2020 eindigt zoals Ricoh stelt. Om te voorkomen dat de huurovereenkomst automatisch wordt verlengd, heeft KPS op 29 juli 2019 die overeenkomst volledigheidshalve opgezegd.
Indien toch komt vast te staan dat Ricoh een vordering heeft op KPS, dan beroept KPS zich op verrekening in de zin van artikel 6:127 BW. KPS heeft namelijk als gevolg van de dubbele tellertikken een vordering uit hoofde van schadevergoeding van € 23.454,43 op Ricoh, vermeerderd met rente (€ 4.934,92) en buitengerechtelijke kosten (€ 3.518,16).
Doordat Ricoh de printers niet heeft opgehaald, terwijl KPS daarom wel heeft gevraagd, heeft Ricoh in strijd gehandeld met haar schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW.
Ten slotte heeft KPS aangevoerd dat zij, om misverstanden te voorkomen, op 4 september 2019 een proces-verbaal heeft laten opstellen door een deurwaarder (kosten: € 534,00).