Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 november 2019
- de akte van [eiser]
- de akte uitlaten deskundigenrapportage van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
2. Is de oorzaak van de vochtigheid gelegen in de vochtigheid van de spouwmuur als gevolg van het verschil in temperatuur van een koude buitenmuur en een warme binnenmuur ?
Hoewel een eigenaar van een erf op grond van art. 5:49 BW van zijn buurman kan vorderen dat die meewerkt aan een oprichting van een scheidsmuur van twee meter hoog, is het de vraag of [eiser] voldoende belang bij die vordering heeft. De ratio van deze wetsbepaling is immers privacybescherming, en de privacy van [eiser] wordt al in voldoende mate gewaarborgd door de coniferenhaag, die vanuit het (lager liggende) perceel van [gedaagde] , over de gehele lengte bezien, 2 meter of hoger is. Van doorzichtige plekken waarover [eiser] spreekt is de rechter niet gebleken. De haag verkeert voor het overgrote deel in goede staat. Wel is het zo dat de haag aan de voor- en achterzijde enige bruine plekken vertoont, maar daar heeft [eiser] plastic (aan de achterzijde) en een houten schutting (aan de voorzijde) geplaatst, zodat ook daar zijn privacy voldoende gewaarborgd wordt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het plastic zich aan de achterzijde van het perceel van [eiser] bevindt, en dat hij daar geen direct zicht op heeft vanuit zijn tuin en woning. Dit alles leidt tot conclusie dat [eiser] onvoldoende belang bij zijn vordering heeft, zodat die vordering zal worden afgewezen.
eersteonderdeel, zullen in dat geval worden toegewezen.
tweedeonderdeel (de medewerking van [gedaagde] aan het oprichten van een gemeenschappelijke scheidsmuur op een deel van de grens tussen percelen van partijen, zoals met pijl is aangegeven op de bij dagvaarding gevoegde productie 12), zoals weergegeven in r.o. 5.34.- 5.37 van het tussenvonnis.
3.De beslissing
6 mei 2020voor het nemen van een antwoordakte door
[gedaagde]over hetgeen is vermeld onder r.o. 2.6 van dit vonnis,
6 mei 2020voor het nemen van een akte door
beide partijenover hetgeen is vermeld onder r.o. 2.10, 2.12 en 2.13 van dit vonnis,
7 oktober 2020zal komen in verband met het deskundigenonderzoek,