In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf van een cliënt, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De zoon van de cliënt verzocht tijdens een telefonisch horen om het verzoek aan te houden, omdat hij geen medische verklaring kon overleggen en het op dat moment niet kon over zijn hart verkrijgen zijn moeder naar een accommodatie te brengen, gezien de maatregelen rondom het Covid-19-virus. De advocaat van de cliënt pleitte voor afwijzing van het verzoek, onder andere omdat er geen medische verklaring was en de duur van de maatregelen onduidelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om zich te laten horen vanwege een vergevorderde geriatrische aandoening. De rechtbank kon niet vaststellen of er sprake was van een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, noch of er een causaal verband was met het ernstige nadeel. De rechtbank heeft begrip voor het bezwaar van de zoon om de cliënt op te nemen zonder bezoekmogelijkheden. Gezien het ontbreken van een medische verklaring en de onduidelijkheid over de situatie, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
De beslissing is genomen door mr. J.W. Brunt en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.