ECLI:NL:RBOBR:2020:2286

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/01/356746 / FA RK 20-1171
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van psychogeriatrische cliënt in verband met Covid-19

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf van een cliënt, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De zoon van de cliënt verzocht tijdens een telefonisch horen om het verzoek aan te houden, omdat hij geen medische verklaring kon overleggen en het op dat moment niet kon over zijn hart verkrijgen zijn moeder naar een accommodatie te brengen, gezien de maatregelen rondom het Covid-19-virus. De advocaat van de cliënt pleitte voor afwijzing van het verzoek, onder andere omdat er geen medische verklaring was en de duur van de maatregelen onduidelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om zich te laten horen vanwege een vergevorderde geriatrische aandoening. De rechtbank kon niet vaststellen of er sprake was van een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, noch of er een causaal verband was met het ernstige nadeel. De rechtbank heeft begrip voor het bezwaar van de zoon om de cliënt op te nemen zonder bezoekmogelijkheden. Gezien het ontbreken van een medische verklaring en de onduidelijkheid over de situatie, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.

De beslissing is genomen door mr. J.W. Brunt en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356746 / FA RK 20-1171
Uitspraak : 10 april 2020

Beschikking betreffende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[cliënt] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats en adres]
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. F.P. Aarts.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 23 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • een brief van 29 november 2018 van [naam] , klinisch geriater, gericht aan de huisarts;
  • beschikkingen van 28 mei 2019 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij [naam] tot mentor en bewindvoerder over betrokkene is benoemd;
  • een besluit onderzoek toepassing artikel 60 Wet Bopz van 5 november 2019;
  • het indicatiebesluit van 5 november 2019;
  • de aanvraag van 27 februari 2020;
  • een begeleidend schrijven van 23 maart 2020 waaruit volgt dat een medische verklaring niet kan worden overgelegd;
  • een zorgplan, geldig van 1 augustus 2019 tot 8 januari 2020.
Op 10 april 2020 heeft de rechtbank partijen telefonisch gehoord, omdat als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op locatie kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • de advocaat van cliënt;
  • de zoon, tevens mentor en bewindvoerder, [naam] ;
  • de trajectbegeleidster, [naam] .
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was zich te doen horen. De geriatrische aandoening van cliënt (dementiesyndroom van het gemengde type M. Alzheimer/ Vasculaire dementie) is dusdanig vergevorderd dat zij niet is staat is deel te nemen aan het telefonisch horen.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

De standpunten tijdens het telefonisch horen

De zoon van cliënt verzoekt tijdens het telefonisch horen het verzoek aan te houden. De reden hiervan is tweeledig. Enerzijds is het niet gelukt een medische verklaring te verkrijgen. Anderzijds kan hij het op dit moment niet over zijn hart verkrijgen zijn moeder naar een accommodatie te brengen, gelet op de huidige maatregelen die zijn genomen rondom het Covid-19-virus. Objectief gezien kan zijn moeder niet meer thuis wonen, maar er zijn veel maatregelen genomen om de situatie zo dragelijk mogelijk te houden. De advocaat heeft afwijzing van het verzoek bepleit, niet alleen omdat er geen medische verklaring is maar vooral omdat niet vaststaat hoe lang de huidige maatregelen rondom het Covid-19-virus nog van kracht zullen zijn. De trajectbegeleidster kan zich het standpunt van de zoon goed voorstellen, ondanks dat het met cliënt slecht gaat.

De beoordeling

Het verzoek van het CIZ strekt ertoe dat een rechterlijke machtiging wordt verleend tot onvrijwillige opname en verblijf van cliënt, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wzd.
Op grond van artikel 24, derde lid, onder a, van de Wzd kan de rechter de machtiging alleen verlenen indien hij van oordeel is dat het gedrag van cliënt, als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. De rechter moet dus in staat worden gesteld om vast te stellen dat sprake is van zo’n aandoening, verstandelijke handicap of stoornis en ook moet hij kunnen vaststellen dat sprake is van een causaal verband met het ernstige nadeel. Daarvoor is een beoordeling nodig van een -onafhankelijke- arts.
Uit de overgelegde stukken en wat ter zitting is besproken volgt dat het de aanvrager van de rechterlijke machtiging niet is gelukt een beoordeling van een onafhankelijke arts te verkrijgen. De aanvraag is om deze reden geëscaleerd naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit het begeleidend schrijven bij het verzoek volgt dat de verwachting is dat een medische verklaring alsnog gaat volgen, maar niet voorafgaand aan de zitting. Ter zitting is vast komen te staan dat het niet is gelukt tijdig een medische verklaring te verkrijgen. De rechtbank is daarom niet in staat vast te stellen dat sprake is van bovengenoemde aandoening, verstandelijke handicap of stoornis en of sprake is van causaal verband met het ernstige nadeel. Daarnaast kan de rechtbank zich het bezwaar van de zoon om cliënt te laten opnemen terwijl er geen een bezoekmogelijkheid is, goed voorstellen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: MW-C
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.