ECLI:NL:RBOBR:2020:2287

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/01/356299 / FA RK 20-953
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot aanhouding van verzoek tot opname en verblijf van cliënt in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren op een onbekende datum en woonachtig op een onbekend adres. De echtgenote van de cliënt heeft tijdens een telefonisch horen, dat plaatsvond vanwege de Covid-19-maatregelen, aangegeven dat zij niet wil dat haar echtgenoot in een accommodatie wordt opgenomen. De advocaat van de cliënt heeft het verzoek van het CIZ betwist, omdat onduidelijk is hoe lang de Covid-19-maatregelen van kracht blijven. De casemanager heeft zich niet verzet tegen een aanhouding of afwijzing van het verzoek, mits de veiligheid van de cliënt en zijn echtgenote niet in het gedrang komt.

De rechtbank heeft besloten het verzoek aan te houden voor de duur van vier weken, met de opdracht aan de casemanager en de advocaat om uiterlijk op 8 mei 2020 te rapporteren over de stand van zaken en aan te geven of een verdere mondelinge behandeling van het verzoek wenselijk is. Indien er voor die datum een wijziging in de situatie optreedt, kunnen de casemanager en de advocaat de rechtbank hiervan op de hoogte stellen, waarna de rechtbank een beslissing zal nemen over de voortgang van de procedure. De beschikking is gegeven door rechter J.W. Brunt en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020 in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356299 / FA RK 20-953
Uitspraak : 10 april 2020

Beschikking betreffende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[cliënt] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres en woonplaats]
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit van 25 oktober 2019;
  • het besluit onderzoek toepassing artikel 60 Wet Bopz, van 25 oktober 2019;
  • de aanvraag van 18 februari 2020;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam] op 5 maart 2020.
Op 10 april 2020 heeft de rechtbank partijen telefonisch gehoord, omdat als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op locatie kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de echtgenote, [naam] ;
  • de casemanager, [naam] .
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

De beoordeling

De echtgenote heeft tijdens het telefonisch horen medegedeeld dat zij vanwege de maatregelen die zijn genomen rondom het Covid-19-virus, niet wil dat cliënt in een accommodatie wordt opgenomen. Zij wil cliënt kunnen bijstaan en vind het vervelend dat zij hem niet mag bezoeken wanneer hij wordt opgenomen. Daarnaast komen cliënt en zijn echtgenote door het Covid-19-virus niet buiten, waardoor cliënt minder prikkels krijgt en daardoor minder agressief gedrag vertoont. c
De advocaat van cliënt bepleit het verzoek af te wijzen, omdat niet vaststaat hoe lang de maatregelen die zijn genomen vanwege het Covid-19-virus nog in stand blijven.
De casemanager verzet zich niet tegen een aanhouding of afwijzing van het verzoek, mits de veiligheid van cliënt en/of de echtgenote niet in het gedrang komt. Eventueel kan de dosis van de medicatie die het agressieve gedrag van cliënt indamt verhoogd worden. De casemanager heeft daarbij wel benadrukt dat er nu een plek beschikbaar is in [gemeente] en dat zij niet kan garanderen dat dit ook het geval zal zijn als op termijn een opname van cliënt onafwendbaar is.
De rechtbank zal het verzoek van het CIZ gelet op bovenstaande aanhouden voor de duur van vier weken met het verzoek aan de casemanager en de advocaat om uiterlijk 8 mei 2020 te berichten over de stand van zaken en aan te geven of een verdere mondelinge behandeling van het verzoek wenselijk is. Indien voor die datum een wijziging van de situatie optreedt, niet zijnde een crisissituatie, staat het de casemanager en de advocaat vrij om de rechtbank hiervan op de hoogte te stellen. De rechtbank zal dan een beslissing nemen over de voorgang van de procedure.

De beslissing

De rechtbank:
houdt het verzoek aan tot 8 mei 2020 en verzoekt de casemanager en de advocaat om de rechtbank uiterlijk 8 mei 2020 te berichten over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: MW-C
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.