In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren op een onbekende datum en woonachtig op een onbekend adres. De echtgenote van de cliënt heeft tijdens een telefonisch horen, dat plaatsvond vanwege de Covid-19-maatregelen, aangegeven dat zij niet wil dat haar echtgenoot in een accommodatie wordt opgenomen. De advocaat van de cliënt heeft het verzoek van het CIZ betwist, omdat onduidelijk is hoe lang de Covid-19-maatregelen van kracht blijven. De casemanager heeft zich niet verzet tegen een aanhouding of afwijzing van het verzoek, mits de veiligheid van de cliënt en zijn echtgenote niet in het gedrang komt.
De rechtbank heeft besloten het verzoek aan te houden voor de duur van vier weken, met de opdracht aan de casemanager en de advocaat om uiterlijk op 8 mei 2020 te rapporteren over de stand van zaken en aan te geven of een verdere mondelinge behandeling van het verzoek wenselijk is. Indien er voor die datum een wijziging in de situatie optreedt, kunnen de casemanager en de advocaat de rechtbank hiervan op de hoogte stellen, waarna de rechtbank een beslissing zal nemen over de voortgang van de procedure. De beschikking is gegeven door rechter J.W. Brunt en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020 in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.