ECLI:NL:RBOBR:2020:2309

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
C/01/357465 / KG ZA 20-196
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning gebruiksrecht woning en voorlopige toevertrouwing kinderen aan de vrouw in kort geding

In deze zaak, die op 20 april 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in een huwelijk zijn verwikkeld. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de man zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit. Partijen zijn in 2017 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen, met een derde kind op komst. De vrouw heeft de woning op 12 april 2020 verlaten vanwege een huisverbod dat aan de man was opgelegd wegens intimiderend en gewelddadig gedrag. De vrouw vordert in dit kort geding het uitsluitend gebruik van de woning en de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan haar.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de onveilige situatie waarin zij zich bevindt. De man heeft verweer gevoerd, maar zijn beroep op het exclusieve karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure faalt. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw en de kinderen voorlopig in de woning moeten kunnen verblijven, en dat de man de woning moet verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe en bepaalt dat de kinderen tot 1 juni 2020 aan de vrouw worden toevertrouwd. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/357465 / KG ZA 20-196
Vonnis in kort geding van 20 april 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.M.M. Mikkers te Heeze,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Akpinar te Vught.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de in persoon betekende dagvaarding van 15 april 2020 te 16.25 uur met 1 productie
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie met 2 producties
  • de mondelinge behandeling op 17 april 2020 te 13.00 uur.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Partijen zijn op [datum] 2017 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op [datum] 2017 is [kind 1] , terwijl op [datum] 2018 [kind 2] is geboren (hierna: de kinderen). De vrouw is 27 weken zwanger van een derde kind. Partijen wonen in een huurwoning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
De burgemeester van de gemeente [plaats] heeft aan de man op 22 februari 2020 een huisverbod opgelegd tot 3 maart 2020 omdat hij intimiderend, gewelddadig en jaloers gedrag zou hebben vertoond. Dit huisverbod is niet verlengd.
2.3.
Omdat de vrouw zich in de woning niet langer veilig voelde, heeft zij de woning op 12 april 2020 verlaten en is zij met de kinderen bij haar ouders gaan logeren. In de woning van haar ouders slaapt de vrouw op zolder op een eenpersoons matras die op de grond is gelegd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat zij het uitsluitend gebruik van de woning heeft en de kinderen aan haar worden toevertrouwd.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat hij het uitsluitend gebruik van de woning heeft en de kinderen aan hem worden toevertrouwd.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Omdat de vrouw zich op dit moment in de woning niet veilig voelt als de man daar ook is, heeft de vrouw spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen.
5.2.
Partijen willen hun huwelijk nog een kans geven en van een echtscheidingsverzoek is geen sprake. De vrouw stelt dat zij niet langer bij haar ouders kan verblijven en sprake is van een noodsituatie. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar vorderingen. Het beroep van de man op het exclusieve karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure bij de familiekamer van de rechtbank, faalt dan ook.
5.3.
Een gegeven is dat de vrouw zich op dit moment niet veilig voelt in de woning als de man daar ook verblijft. De voorzieningenrechter dient daarom na te gaan of de vrouw voorlopig het uitsluitend gebruik van de woning dient te krijgen. Omdat van een gevorderde zwangerschap sprake is en de vrouw de zorg heeft voor twee zeer jonge kinderen, is het niet wenselijk dat zij in de geschetste omstandigheden bij haar ouders moet blijven logeren. Uit het aan de man opgelegde huisverbod, leidt de voorzieningenrechter af dat zich al eerder problemen tussen partijen hebben voorgedaan. Gezien de leeftijd van de kinderen dienen zij voorshands daar te verblijven waar ook de vrouw verblijft. De kinderen zullen dan ook voorlopig aan de vrouw worden toevertrouwd. Omdat de vrouw met de kinderen moet kunnen terugkeren in de woning, zal de man uit de woning dienen te vertrekken. De voorzieningenrechter vindt dat de belangen van de vrouw en de kinderen bij terugkeer in de woning zwaarder wegen dan het belang van de man om in de woning te kunnen blijven wonen. De man heeft zijn stelling dat hij nergens terecht kan niet met bescheiden onderbouwd. In het bijzonder heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet bij zijn familie terecht kan.
5.4.
De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorzieningen voor een periode van zes weken toewijzen en bepalen dat dit vonnis zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer zal kunnen worden gelegd. Zoals partijen van plan zijn, kunnen zij de komende zes weken gebruiken om hulpverlening in te schakelen en te trachten hun verhouding te normaliseren. Mocht dat niet lukken, dan zou de vrouw op grond van art. 822 en 823 Rv voorlopige voorzieningen kunnen verzoeken,
5.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Omdat in conventie de vorderingen van de vrouw worden toegewezen, dienen de vorderingen van de man in reconventie te worden afgewezen.
6.2.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
bepaalt dat de vrouw tot 1 juni 2020 te 16.00 bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [adres] en de zich daarin bevindende inboedel,
7.2.
beveelt de man de woning te verlaten en tot 1 juni 2020 te 16.00 uur niet meer te betreden, behoudende voorafgaande instemming van de vrouw,
7.3.
bepaalt dat de kinderen van partijen tot 1 juni 2020 te 16.00 uur worden toevertrouwd aan de vrouw,
7.4.
beveelt de man voor zover nodig de kinderen af te geven aan de vrouw,
7.5.
machtigt de vrouw om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de man in gebreke blijft aan het onder 7.2 en 7.4 van dit vonnis bepaalde te voldoen,
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.9.
wijst de vorderingen af,
7.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2020.