In deze zaak, die op 20 april 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in een huwelijk zijn verwikkeld. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de man zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit. Partijen zijn in 2017 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen, met een derde kind op komst. De vrouw heeft de woning op 12 april 2020 verlaten vanwege een huisverbod dat aan de man was opgelegd wegens intimiderend en gewelddadig gedrag. De vrouw vordert in dit kort geding het uitsluitend gebruik van de woning en de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan haar.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de onveilige situatie waarin zij zich bevindt. De man heeft verweer gevoerd, maar zijn beroep op het exclusieve karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure faalt. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw en de kinderen voorlopig in de woning moeten kunnen verblijven, en dat de man de woning moet verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe en bepaalt dat de kinderen tot 1 juni 2020 aan de vrouw worden toevertrouwd. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.