In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die gediagnostiseerd is met een ongespecificeerde psychotische stoornis en zwakbegaafdheid, stelde dat hij op vrijwillige basis behandeld kon worden in een ambulante setting bij zijn moeder. De psychiater had echter onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van betrokkene om vrijwillig mee te werken aan de behandeling. De rechtbank oordeelde dat betrokkene geen ziektebesef of ziekte-inzicht heeft, waardoor hij niet in staat is om vrijwillige behandeling te ondergaan.
De advocaat van betrokkene voerde aan dat niet alle vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren, maar de rechtbank oordeelde dat de drie vormen van verplichte zorg die in de medische verklaring waren opgenomen, noodzakelijk waren om ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, tot en met 14 oktober 2020, en wees andere verzochte vormen van zorg af, omdat deze niet noodzakelijk waren gebleken. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren.
De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.