Op 14 april 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven betreffende een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Deze beschikking volgde op een verzoek van de officier van justitie, ingediend op 9 april 2020, om de op 8 april 2020 opgelegde crisismaatregel voort te zetten. De behandeling vond telefonisch plaats vanwege de Covid-19-maatregelen, waarbij de rechtbank de betrokkene en haar psychiater heeft gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, die met hinderlijk gedrag agressie oproept en op straat zwervend is geraakt uit angst voor haar kinderen. De betrokkene is gediagnostiseerd met een psychotische stoornis, en de rechtbank oordeelt dat de situatie zo ernstig is dat een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verschillende vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om het ernstige nadeel af te wenden, waaronder het toedienen van vocht, voeding en medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, en het opnemen in een accommodatie. De betrokkene verzet zich tegen deze zorg, maar de rechtbank concludeert dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde effect kunnen bereiken. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend voor een periode van drie weken, tot en met 5 mei 2020. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt in aanwezigheid van de griffier.