ECLI:NL:RBOBR:2020:2384

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
C/01/356664 / KG ZA 20-157
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtgenoten over de verblijfplaats van de kinderen en de nakoming van een informatieplicht

In deze zaak, die op 24 april 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding tussen ex-echtgenoten over de verblijfplaats van hun kinderen en de nakoming van een informatieregeling. De vrouw, eiseres, vorderde onder andere dat de man, gedaagde, hun kind [kind 2] met haar eigendommen terug zou brengen en dat er een voorlopige zorg- en contactregeling voor [kind 1] zou worden vastgesteld. De vrouw stelde dat de man de omgangsregeling niet nakwam en dat er sprake was van ouderverstoting. De man verweerde zich door te stellen dat hij een bodemprocedure had aangespannen waarin de verblijfplaats van de kinderen aan de orde was en dat de vrouw niet in het belang van de kinderen handelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de vrouw niet toewijsbaar waren, onder meer omdat er al een bodemprocedure aanhangig was en de huidige situatie van de kinderen niet gewijzigd diende te worden. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de vrouw af en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356664 / KG ZA 20-157
Vonnis in kort geding van 24 april 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. I. Gerrand te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.J. Gruijters te Bergeijk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 april 2020 (met producties 1 t/m 9);
  • de conclusie van antwoord in kort geding van de man, ingekomen ter griffie op 20 april 2020 (met producties 1 t/m 14);
  • de mondelinge behandeling via Skype op 21 april 2020;
  • het verhoor van [kind 1] en [kind 2] via Skype op 22 april 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2011 is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Partijen hebben samen drie, nu nog minderjarige kinderen:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [kind 1] );
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [kind 2] );
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [kind 3] ).
Partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. Het hoofdverblijf van de kinderen is bepaald bij de vrouw.
2.3.
Uit de beschikking van 16 augustus 2019 van deze rechtbank volgt onder meer dat er een omgangsregeling tussen de man en de kinderen geldt, inhoudende - samengevat - dat de kinderen één keer in de 14 dagen tijdens het oneven weekend naar de man gaan en dat de kinderen daarnaast eenmaal per 14 dagen in de even weken van woensdag op donderdag bij de man zijn.
2.4.
In de genoemde beschikking van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank verder onder meer overwogen:

* Informatieregeling
Partijen zijn het erover eens dat zij elkaar over en weer informeren als de kinderen van de een naar de ander gaan. […]
De rechtbank heeft vervolgens op dit punt beslist:

bepaalt dat de ouders elkaar over en weer informeren als de kinderen van de een naar de ander gaan. Dit betekent dat de moeder de vader informeert als de kinderen naar hem gaan en dat de vader de moeder informeert als de kinderen terugkeren naar haar. Ook als er geen bijzonderheden zijn, zullen partijen dit aan elkaar melden. De informatieverstrekking loopt via de mail;
2.5.
Op 1 oktober 2019 hebben de vrouw en [kind 1] een aanvaring met elkaar gehad. Sindsdien verblijven [kind 1] en [kind 2] bij de man en hebben zij geen/slechts zeer beperkte omgang met de vrouw. [kind 3] verblijft nog wel bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
veroordeling van de man om [kind 2] met haar eigendommen terug te brengen naar de vrouw, dan wel te bepalen dat [kind 2] bij de vrouw zal verblijven volgens een door de voorzieningenrechter vast te stellen contactregeling;
de vaststelling van een voorlopige zorg- en contactregeling met betrekking tot [kind 1] , inhoudende dat tussen de vrouw en [kind 1] contact zal zijn bij “
Bij ons Nel” gedurende één middag per week gedurende vier weken, waarna de man [kind 1] met haar eigendommen zal terugbrengen naar de vrouw;
veroordeling van de man tot nakoming van de informatieregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 16 augustus 2019;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
De vrouw legt hieraan het volgende ten grondslag.
In de beschikking van 16 augustus 2019 is een omgangsregeling opgenomen. Na het incident tussen de vrouw en [kind 1] op 1 oktober 2019, wordt deze omgangsregeling niet meer nagekomen door de man. Tijdens dat incident heeft [kind 1] geweld tegen de vrouw gebruikt, waartegen de vrouw zich moest verweren. Direct na het incident heeft de vrouw de man gebeld met het verzoek om [kind 1] op te halen, zodat de gemoederen konden bedaren. De man heeft dit gedaan en ook [kind 2] is toen met de man mee gegaan. De man blokkeert sindsdien ieder contact tussen [kind 1] en de vrouw. Met [kind 2] heeft de vrouw slechts beperkt contact en de man werkt niet mee aan de uitbreiding daarvan.
De vrouw heeft daarom eind oktober 2019 een kort gedingprocedure gestart tegen de man. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aangegeven dat de omgang zo snel mogelijk op gang moet komen. Partijen zijn toen overeengekomen dat zij daarvoor Veilig Thuis zouden inschakelen. Het kort geding is vervolgens aangehouden en uiteindelijk als ingetrokken beschouwd. Veilig Thuis heeft gesprekken met partijen en de kinderen gevoerd. Daar is uit voortgekomen dat [kind 1] met de hulp van Metabletica de contactopbouw met moeder zou gaan vormgeven. Dit is echter nog niet opgestart. [kind 2] heeft samen met de vrouw een aantal sessies gehad met PMT therapeut [naam therapeut] van Bij ons Nel. Die contactmomenten verliepen goed.
De vrouw wenst dat de oude situatie weer wordt hersteld. Volgens de vrouw is er sprake van ouderverstoting en werkt de man daar door zijn gedragingen aan mee. Veilig Thuis heeft aangegeven dat de grootste zorg over de kinderen is dat zij de vrouw niet of nauwelijks zien en dat de drempel voor contactherstel steeds hoger wordt. De man stimuleert de kinderen echter op geen enkele manier om contact met de vrouw te hebben. Ook komt de man zijn informatieplicht naar de vrouw toe niet na.
3.3.
De man voert, samengevat, het volgende verweer.
De man stelt dat hij met de indiening van een verzoekschrift van 9 april 2020 al een bodemprocedure bij de familierechter is gestart. Daarin komen de verblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de orde.
Volgens de man kijkt de vrouw met haar vorderingen niet naar de belangen van de kinderen. Het incident op 1 oktober 2019 heeft een grote impact gehad op de kinderen en op de man. Het betreft een geweldsincident waarbij de vrouw [kind 1] heeft mishandeld. De vrouw heeft [kind 1] en [kind 2] daarna het huis uit gezet. De vrouw bagatelliseert het incident. De veiligheid van de kinderen kan bij de vrouw niet worden gegarandeerd, reden voor de man om de genoemde bodemprocedure te starten. Na het incident is Veilig Thuis bij de gezinssituatie betrokken en is er een verzoek tot Raadsonderzoek ingediend, waarna de zaak op 19 maart 2020 bij een Beschermtafel is besproken. Het Raadsonderzoek is vertraagt in verband met de Corona-crisis.
De vrouw blijkt niet bereid te zijn de door de hulpverlenende instanties ingeslagen weg te volgen. De man handelt in lijn met hun adviezen, onder meer inhoudende dat het contactherstel onder deskundige begeleiding moet plaatsvinden. Ook maakt de vrouw regelmatig de man bij de kinderen zwart. De man stimuleert de kinderen om het contact met hun moeder te hervatten, maar vindt het een brug te ver om de kinderen onder fysieke dwang naar de vrouw terug te brengen.
De vorderingen van de vrouw zijn niet geschikt om in een kort gedingprocedure te behandelen, onder meer omdat de kwestie daarvoor te complex is. Bovendien zijn partijen in afwachting van een beslissing in de hoofdprocedure bij de rechtbank.
De vrouw moet worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten van de man, nu zij met het starten van dit kort geding misbruik maakt van procesrecht
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter ziet - anders dan de man stelt - geen beletsel om de vorderingen van de vrouw in dit kort geding inhoudelijk te behandelen. De complexiteit van de zaak, het feit dat de vrouw eerdere een kort geding heeft gestart en de omstandigheid dat er al een bodemprocedure aanhangig is bij de rechtbank staan daar niet aan in de weg.
4.2.
Als vertrekpunt in deze zaak geldt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen is bepaald bij de vrouw. Tot aan het incident op 1 oktober 2019 verbleven alle kinderen ook feitelijk hoofdzakelijk bij de vrouw, waarbij er een regeling gold voor de omgang van de kinderen met (en bij) hun vader. Het incident op 1 oktober 2019 heeft daar verandering in gebracht.
4.3.
Partijen hebben ieder een eigen lezing van dat incident. De vrouw aan de ene kant benadrukt dat het ging om een ruzie zoals die vaker voorkomt tussen een puber en een ouder, dat [kind 1] zich gewelddadig naar haar toe heeft gedragen en dat zij zich daartegen moest verweren. De man aan de andere kant stelt dat de vrouw [kind 1] heeft mishandeld. [kind 1] zelf heeft in haar gesprek met de voorzieningenrechter verklaard dat de vrouw begon met slaan. Hoe het incident precies heeft plaatsgevonden blijft onduidelijk en binnen de kaders van dit kort geding kan daarover niet meer duidelijkheid worden verkregen. Vooralsnog staat wel vast dat moeder een stevige ruzie heeft gehad met [kind 1] , dat die ruzie is uitgelopen op fysiek contact tussen de vrouw en [kind 1] en dat [kind 2] hier getuige van is geweest. De vrouw heeft na het incident zelf contact met de man opgenomen met het verzoek of hij [kind 1] kon ophalen. Volgens haar verklaring op de zitting deed de vrouw dat om de situatie tot rust te brengen. [kind 2] zelf wilde toen met [kind 1] en haar vader mee.
4.4.
Voor [kind 1] en [kind 2] , wiens belangen in deze zaak voorop staan, lijkt de situatie door hun verblijf bij de man vanaf 1 oktober 2019 ook daadwerkelijk tot rust te zijn gekomen. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om de huidige woonsituatie van [kind 1] en [kind 2] gedwongen te wijzigen door toewijzing van de vorderingen (onder 1 en 2) van de vrouw.
Daarbij is allereerst van belang dat er op dit moment tussen partijen al een hoofdzaak aanhangig is bij de rechtbank (familierechter) over - kort gezegd - de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en op opvoedingstaken over partijen. Hoewel de voorzieningenrechter niet bekend is met de precieze stand van zaken in die bodemprocedure, moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat de familierechter binnen afzienbare tijd op de verzoeken van de man zal beslissen.
Daarnaast is van belang dat partijen en de kinderen, ook volgens de eigen stellingen van de vrouw, in overleg met hulpverleningsinstantie Veilig Thuis een traject in zijn gegaan om de contacten tussen de vrouw en [kind 1] en [kind 2] te verbeteren en uit te bouwen. De voorzieningenrechter begrijpt dat de uitvoering van dat traject enige vertraging oploopt. Waarschijnlijk hangt dat mede samen met de geldende Corona-maatregelen. De praktische uitvoering van het hulpverleningstraject duurt daarom mogelijk langer dan de vrouw had kunnen voorzien. De voorzieningenrechter ziet daarin echter onvoldoende grond om het ingestoken traject te doorkruisen. In hun gesprek met de voorzieningenrechter hebben [kind 1] en [kind 2] ook zelf aangegeven dat zij eigenlijk geen contact met de vrouw willen. Dat is op zichzelf niet doorslaggevend en ook de man stelt ter zitting dat de kinderen met beide ouders contact moeten hebben. Het onderstreept naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel het belang in deze zaak, dat het herstellen en verder uitbouwen van het contact tussen [kind 1] en [kind 2] en de vrouw gedoseerd en onder begeleiding van professionals moet geschieden.
De voorzieningenrechter wijst daarom de vorderingen onder 1 en 2 af.
4.5.
De vrouw vordert onder 3 veroordeling van de man om de informatieregeling zoals die is neergelegd in de beschikking van 16 augustus 2019 na te komen.
De voorzieningenrechter wijst ook deze vordering af. De betreffende informatieregeling ziet immers op de situatie dat de kinderen hoofdzakelijk bij de vrouw verblijven en daarnaast vaste omgangsmomenten met de man hebben. De regeling gaat er daarom van uit dat de kinderen van de een naar de ander gaan. Die situatie doet zich nu echter niet (meer) voor. De informatieregeling is niet bedoeld voor de huidige feitelijke situatie, waarbij de kinderen geheel, althans grotendeels bij de man verblijven. Een veroordeling van de man - op straffe van verbeurte van een dwangsom - om die informatieregeling na te komen, is dan niet aan de orde.
De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat de man uit eigen beweging de vrouw met enige regelmaat (bij voorkeur per mail) informeert over de vorderingen, de ontwikkelingen en het welzijn van de kinderen. Het spreekt voor zich dat de vrouw daarbij belang heeft.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van de man geen grond om - in afwijking van deze hoofdregel - de vrouw in de proceskosten te veroordelen. Van misbruik van procesrecht aan de zijde van de vrouw is geen sprake.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020.