ECLI:NL:RBOBR:2020:2533

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
C/01/356281 / KG ZA 20-140
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over afwikkeling nalatenschap en ontruiming woning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn [eiser 1] en [eiser 2], broers en zus, betrokken bij een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder is op [datum] in [plaats] overleden en had in haar testament de partijen benoemd tot erfgenamen en executeurs. De eisers vorderen onder andere machtiging om de nalatenschap te beheren, ontruiming van de woning door gedaagde, en de verkoop van de woning. Gedaagde, die in de woning verblijft, betwist dat hij niet wil meewerken aan de afwikkeling van de nalatenschap en stelt dat hij de woning wil overnemen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisers onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond voor de ontruiming van de woning, aangezien gedaagde toestemming heeft om daar te verblijven. De vordering tot machtiging om de nalatenschap te beheren wordt afgewezen, omdat er onvoldoende grond is om gedaagde als mede-executeur buitenspel te zetten. Echter, de vordering om de woning te gelde te maken wordt toegewezen, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat gedaagde het vertrouwen heeft geschaad en de woning verkocht moet worden. De voorzieningenrechter wijst de overige vorderingen af en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356281 / KG ZA 20-140
Vonnis in kort geding van 4 mei 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.J. Geuze te Best,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.P. van Knippenbergh te Best.
Eisers worden hierna respectievelijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd worden.
Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 13 maart 2020 met 6 producties
  • de mondelinge behandeling op 8 april 2020
  • het tegen [gedaagde] verleende verstek
  • de brief van mr. Knippenbergh d.d. 8 april 2020 waarbij het verstek is gezuiverd met verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling
  • de mondelinge behandeling op 14 april 2020 (via Skype)
  • de pleitnotities van mr. Knippenbergh
  • de aanhouding van de zaak om een minnelijke regeling te beproeven
  • de e-mail van mr. Geuze d.d. 21 april 2020 waarin hij aangeeft dat partijen er niet uit zijn gekomen en het verzoek om vonnis te wijzen
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers en zus van elkaar.
2.2.
De moeder van partijen, [moeder] (hierna te noemen: moeder), is op [datum] in [plaats] overleden. Tot haar overlijden woonde moeder in [woonplaats] .
2.3.
Moeder heeft laatstelijk op 23 maart 2015 een testament laten opmaken.
2.4.
In het testament zijn partijen tot erfgenamen benoemd, onder bezwaar van een aan de kleinkinderen verstrekt legaat.
2.5.
Partijen hebben de nalatenschap allen zuiver aanvaard.
2.6.
Partijen zijn in het testament tevens benoemd tot executeurs van de nalatenschap met gezamenlijke bevoegdheid.
2.7.
[eiser 2] heeft [eiser 1] gevolmachtigd om haar te vertegenwoordigen ter zake van de nalatenschap.
2.8.
Tot de nalatenschap van moeder behoort onder meer de woning waarin zij tot haar overlijden woonde aan de [adres] te [woonplaats] (hierna aangeduid met: de woning). Daarnaast is er nog wat spaargeld.
2.9.
[gedaagde] is op enig moment in de woning gaan wonen.
2.10.
Tussen en [gedaagde] en [eiser 1] is onenigheid ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van moeder.
2.11.
[gedaagde] heeft [eiser 1] in november 2019 in e-mailcorrespondentie over de afwikkeling meermaals uitgescholden.
2.12.
In december 2019 is [gedaagde] op uitnodiging van de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] op diens kantoor verschenen voor overleg. Dat overleg heeft niets opgeleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat – om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. hen te machtigen om namens de erfgenamen de nalatenschap te beheren en alle rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten die daartoe noodzakelijk zijn, waaronder het beheer over de financiën en bankrekeningen van moeder;
II. [gedaagde] te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen;
III. hen te machtigen om mede namens [gedaagde] de woning te verkopen door bemiddeling van Makelaarskantoor Van de Meerendonk te Oirschot tegen een door die makelaar in redelijkheid te bepalen prijs;
IV. althans [gedaagde] te bevelen binnen tien dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan verkoop van de woning door opdracht te geven aan Makelaarskantoor Van de Meerendonk dan wel een voor die tijd door partijen nader overeen te komen andere makelaar om de woning voor een door die makelaar in redelijkheid te bepalen prijs te verkopen, vervolgens aan die verkoop zijn volledige medewerking te verlenen door aan alle gegadigden toegang te geven tot de woning, de koopovereenkomst te ondertekenen en mee te werken aan de notariële levering van de woning door ondertekening van de notariële leveringsakte met machtiging aan [eiser 1] en [eiser 2] om, indien [gedaagde] niet binnen 24 na een door de deurwaarder uitgereikt daartoe strekkend bevel, mede namens [gedaagde] alle volgende voor de verkoop en levering noodzakelijke handelingen te verrichten en overeenkomsten te sluiten om tot verkoop en levering van de woning te komen;
V. althans zodanig bevelen en zodanige machtiging te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Voor de afwikkeling van de nalaletschap van moeder moet de woning worden verkocht. [gedaagde] werkt niet mee aan de verkoop. Het is voor de verkoop noodzakelijk dat [gedaagde] de woning ontruimt.
[eiser 1] en [eiser 2] verzoeken hen op grond van artikel 3:174 BW te machtigen om de woning te gelde te maken.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een spoedeisend belang bij de afwikkeling van de nalatenschap omdat de schulden steeds verder oplopen en het de wens van moeder was om binnen zes maanden na haar overlijden de legaten uit te keren.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het ontbreekt [eiser 1] en [eiser 2] aan voldoende spoedeisend belang.
[gedaagde] betwist dat hij niet wil meewerken aan afwikkeling van de nalatenschap. Hij heeft aangegeven de woning over te willen nemen. Hij is daar emotioneel aan gehecht. Partijen waren daarover nog in overleg. Het is voor [gedaagde] ook onduidelijk wat het voorstel van [eiser 1] en [eiser 2] zou zijn. Het testament voorziet in een geschillenregeling indien een erfgenaam bezwaar heeft tegen het te gelde maken van de woning. [eiser 1] en [eiser 2] trachten door middel van dit kort geding [gedaagde] de mogelijkheid te ontnemen om conform die geschillenregeling het geschil over de verkoop aan de kantonrechter voor te leggen. Er is voldoende geld in de nalatenschap om de lopende kosten van te voldoen. Partijen hebben ook afgesproken dat die kosten uit de nalatenschap zouden worden betaald.
Van [gedaagde] kan ook niet worden gevergd dat hij de woning nu ontruimt. [gedaagde] verblijft met toestemming van [eiser 1] en [eiser 2] in de woning en heeft geen vervangende woonruimte. In verband met de coronacrisis zal de deurwaarder sowieso niet voor 1 juli 2020 tot ontruiming overgaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [eiser 2] in Duitsland woont, rijst de vraag naar de rechtsmacht van de voorzieningenrechter en het op het geschil van partijen toepasselijke recht. Op grond van art. 4 van de Verordening (EU) Nr. 650/2012 heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht omdat moeder ten tijde van haar overlijden haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Op grond van art. 21 van de Verordening (EU) Nr. 650/2012 is op het geschil van partijen Nederlands recht van toepassing omdat moeder ten tijde van haar overlijden haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde. Zij stellen dat de nalatenschap niet kan worden afgewikkeld omdat [gedaagde] weigert mee te werken aan verkoop van de woning.
4.3.
De eerste vordering strekt ertoe dat [eiser 1] en [eiser 2] gemachtigd worden om de nalatenschap te beheren. Een dergelijke machtiging zou betekenen dat [gedaagde] als mede-executeur van de nalatenschap buitenspel wordt gezet. Voor het treffen van een dergelijk ingrijpende voorziening bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende grond. Uitgangspunt is dat indien [eiser 1] en [eiser 2] het volledige beheer over de nalatenschap willen verkrijgen, zij op grond van artikel 4:149 BW aan de kantonrechter om ontslag van [gedaagde] als mede-executeur kunnen verzoeken. [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat zij die procedure in dit geval niet zouden kunnen volgen. Daarbij komt dat voor ontslag van een executeur een dringende reden is vereist. Het bestaan van een dergelijke reden is door [eiser 1] en [eiser 2] ook niet voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.4.
De tweede vordering strekt tot ontruiming van de woning door [gedaagde] . Ook die vordering zal worden afgewezen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft zoals zij stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat [gedaagde] , in tegenstelling tot hetgeen daarover in de dagvaarding staat vermeld, wel toestemming heeft gekregen van de (overige) rechthebbenden om in de woning te gaan wonen. [eiser 1] heeft desgevraagd verklaard dat hij en moeder [gedaagde] destijds die toestemming hebben gegeven. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] een gebruiksrecht heeft ten aanzien van de woning. Gesteld noch gebleken is dat dit gebruiksrecht inmiddels rechtsgeldig is geëindigd. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. [eiser 1] en [eiser 2] stellen in dat kader dat zij de woning leeg willen kunnen verkopen omdat zij verwachten dat [gedaagde] niet zal meewerken aan de verkoop. Dat belang weegt niet op tegen het belang van [gedaagde] om voorlopig in de woning te kunnen blijven wonen. [gedaagde] stelt dat hij geen vervangende woonruimte heeft en dat het verblijf in de woning hem helpt bij het verwerken van het verdriet over het overlijden van moeder. Daarnaast geldt dat [gedaagde] terecht stelt dat een gedwongen ontruiming in verband met de coronacrisis voorlopig waarschijnlijk toch niet zal kunnen plaatsvinden.
4.5.
De derde vordering strekt tot het verkrijgen van een machtiging om de woning te gelde te maken. Op grond van artikel 3:174 BW kan aan een deelgenoot een dergelijke machtiging worden vertrekt indien sprake is van een gewichtige reden. Het beschamen van een deelgenoot van het vertrouwen dat hij mee zal werken aan verkoop levert een dringende reden op. [eiser 1] en [eiser 2] hebben met de overgelegde e-mails van [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] dat vertrouwen heeft geschaad. Hij heeft [eiser 1] in correspondentie over de afwikkeling van de nalatenschap meermaals in niet mis te verstane bewoordingen uitgescholden. Het is ook voldoende aannemelijk dat de woning verkocht zal moeten worden. [gedaagde] geeft weliswaar aan dat hij de woning wil overnemen, maarr hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de daarvoor benodigde financiering kan verkrijgen. Het inkomen van [gedaagde] zelf is daarvoor in elk geval ontoereikend. Hij heeft geen baan en ontvangt een uitkering. [gedaagde] stelt weliswaar dat hij een vriendin heeft die wel een baan heeft en dat zij samen bezig zijn om een financiering te verkrijgen, maar hij heeft die stelling verder niet onderbouwd. [gedaagde] heeft niets gesteld over de hoogte van het (gezamenlijke) inkomen van hem en zijn vriendin en/of welk bedrag aan financiering zij op basis daarvan zouden kunnen verkrijgen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de woning aan een derde zal moeten worden verkocht. Slotsom is dat voldoende grond bestaat om [eiser 1] en [eiser 2] te machtigen om de woning te gelde te maken. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. Nu [gedaagde] geen bezwaren heeft geuit tegen bemiddeling door Makelaarskantoor Van de Meerendonk te Oirschot bij de verkoop, zal ook dat onderdeel worden toegewezen.
4.6.
De vierde vordering is ingesteld als subsidiaire vordering voor het geval de derde vordering zou worden afgewezen. Nu de derde vordering zal worden toegewezen, behoeft de vierde vordering geen nadere bespreking meer.
4.7.
De vijfde vordering is te algemeen geformuleerd. Het is bovendien ook niet de taak van de voorzieningenrechter om te verzinnen welke voorzieningen er mogelijk nog getroffen zouden moeten worden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8.
Gelet op het feit dat partijen familie van elkaar zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
machtigt [eiser 1] en [eiser 2] om de woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] te gelde te maken door bemiddeling van Makelaarskantoor Van de Meerendonk te Oirschot tegen een door die makelaar in redelijkheid te bepalen prijs,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2020.