ECLI:NL:RBOBR:2020:2586

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
C/01/356114 / HA ZA 20-160
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van zaken en exceptio plurium litis consortium in civiele procedure over erfdienstbaarheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 13 mei 2020, wordt een incident behandeld waarin de eiser, die een deelgenoot niet heeft gedagvaard, verzoekt om voeging van twee procedures. De eiser heeft een vordering ingesteld met betrekking tot een erfdienstbaarheid, waarbij de gedaagde, InBev Vastgoed B.V., zich verzet tegen de ontvankelijkheid van de eiser omdat de andere deelgenoot niet in het geding is betrokken. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot voeging kan worden toegewezen, maar dat de eiser de andere deelgenoot alsnog moet betrekken in de procedure op grond van artikel 118 Rv. De rechtbank wijst erop dat in een parallelle procedure een gelijkluidende beslissing is genomen, en adviseert partijen om slechts één van de procedures voort te zetten. De rechtbank wijst ook de incidentele vorderingen van InBev Vastgoed B.V. tot niet-ontvankelijkverklaring en oproeping in vrijwaring af, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten van de incidenten. De zaak wordt verwezen naar de rol om de eiser in de gelegenheid te stellen de andere deelgenoot op te roepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356114 / HA ZA 20-160
Vonnis in incident van 13 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot voeging van zaken,
verweerder in de incidenten tot niet-ontvankelijkverklaring en tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. B.F.H.L. van Campfort te Veldhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INBEV VASTGOED B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging van zaken,
eiseres in de incidenten tot niet-ontvankelijkverklaring en tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en InBev Vastgoed B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot voeging ex artikel 222 Rv,
  • de conclusie van antwoord in incident, alsmede incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid, althans oproeping in vrijwaring,
  • de conclusie van antwoord in incident tot niet-ontvankelijkheid, althans oproeping in vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in de incidenten

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak gaat over het bestaan en de reikwijdte van een recht van erfdienstbaarheid. Het gestelde heersende erf bestaat uit de percelen [perceel] en [perceel] te [plaats] , waarvan [eiser] de eigenaar is. Het gestelde dienende erf is het perceel [perceel] te [plaats] , waarvan InBev Vastgoed B.V. voor 10% eigenaar is. De overige 90% zijn eigendom van Bibitor Fonds I B.V. De vorderingen in de hoofdzaak komen er samengevat en voor zover nu van belang op neer dat voor recht wordt verklaard dat het gestelde recht van erfdienstbaarheid bestaat, dat InBev Vastgoed B.V. wordt veroordeeld dat recht te respecteren en dat InBev Vastgoed B.V. wordt veroordeeld om te beletten dat haar (onder)huurders inbreuk maken op de erfdienstbaarheid.
De incidentele vordering van [eiser] tot voeging ex artikel 222 Rv
2.2.
[eiser] vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer 353893 / HA ZA 20-14 . InBev Vastgoed B.V. refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde en niet weersproken gronden de incidentele vordering kunnen dragen. Het verweer van InBev Vastgoed B.V. dat de incidentele vordering moet worden afgewezen omdat in de procedure met het zaaknummer / rolnummer 353893 / HA ZA 20-14 niet eveneens om voeging met de onderhavige procedure is gevraagd, slaagt niet. Het is geen vereiste dat in beide te voegen procedures een vordering tot voeging wordt ingesteld. Een vordering tot voeging in een van beide zaken volstaat. De incidentele vordering zal daarom worden toegewezen.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank moet [eiser] in de kosten van het incident worden veroordeeld. Hij erkent dat hij heeft verzuimd InBev Vastgoed B.V. mede te dagvaarden in de procedure met zaaknummer / rolnummer 353893 / HA ZA 20-14. Had hij dat wel gedaan, dan was het afzonderlijk dagvaarden, gevolgd door een vordering tot voeging, niet nodig geweest. Hoewel de incidentele vordering tot voeging wordt toegewezen, heeft hij dit incident nodeloos veroorzaakt.
De incidentele vorderingen van InBev Vastgoed B.V.
2.5.
InBev Vastgoed B.V. heeft twee incidenten opgeworpen.
2.5.1.
Op de eerste plaats vordert InBev Vastgoed B.V. dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Het perceel waarop volgens [eiser] de erfdienstbaarheid is gevestigd is gezamenlijk eigendom van InBev Vastgoed B.V. en Bibitor Fonds I B.V. [eiser] had daarom beide eigenaren moeten dagvaarden. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, volgens InBev Vastgoed B.V.
2.5.2.
Daarnaast heeft InBev Vastgoed B.V. een vrijwaringsincident opgeworpen. De onroerende zaak aan de [perceel] is verhuurd aan Bibitor I VICI C.V. en InBev Nederland N.V. InBev Vastgoed B.V. vordert in het incident dat het haar wordt toegestaan Bibitor I VICI C.V. en InBev Nederland N.V. in vrijwaring op te roepen. De mogelijke gevolgen van een vonnis in de hoofdzaak komen volgens InBev Vastgoed B.V. ook voor rekening van Bibitor I VICI C.V. als tussenhuurder, tevens onderverhuurder en InBev Nederland N.V. als tussenhuurder, tevens onderverhuurder. Zij dienen de nadelige gevolgen van een veroordeling van InBev Vastgoed B.V. in de hoofdzaak te dragen.
2.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Incident tot niet-ontvankelijkverklaring
2.7.
De vordering tot niet-ontvankelijkverklaring wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat deze vordering is gebaseerd op het leerstuk van de exceptio plurium litis consortium. De rechtbank is met InBev Vastgoed B.V. van oordeel dat er met betrekking tot de gestelde erfdienstbaarheid sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat InBev Vastgoed B.V. en Bibitor Fonds I .BV. gezamenlijk eigenaar zijn van het perceel [perceel] te [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing over de gestelde erfdienstbaarheid ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. InBev Vastgoed B.V. had dus ook gedagvaard moeten worden. Dat [eiser] dat niet heeft gedaan, leidt anders dan waar InBev Vastgoed B.V. van uitgaat, niet zonder meer tot niet-ontvankelijkverklaring. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:411) kort gezegd bepaald dat als degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, de rechter naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid dient te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art. 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn.
2.8.
Op grond van het vorenstaande moet de rechtbank [eiser] dus in de gelegenheid moet stellen om Bibitor Fonds I B.V. alsnog in het geding te betrekken. Vast staat dat [eiser] Bibitor Fonds I B.V. 17 december 2019 afzonderlijk heeft gedagvaard. Daarbij is met betrekking tot de erfdienstbaarheid een verklaring voor recht gevorderd die identiek is aan de verklaring voor recht die in deze zaak in de hoofdzaak is gevorderd. Die zaak is bij deze rechtbank aanhangig onder zaaknummer / rolnummer C/01/353893 / HA ZA 20-14. [eiser] heeft in de onderhavige zaak verzocht om voeging met die zaak. Die vordering wordt toegewezen, zoals blijkt uit r.o. 2.3. van dit vonnis.
2.9.
Hoewel formeel niet de weg van artikel 118 Rv is bewandeld, wordt materieel wel bewerkstelligd dat doordat beide zaken gevoegd zullen worden behandeld door dezelfde rechter, in beide zaken een gelijkluidende beslissing wordt gegeven als het gaat om de erfdienstbaarheid. Daar staat tegenover dat voeging van zaken niet ertoe leidt dat er vanaf dat moment sprake is van één en hetzelfde geding. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voeging op grond van artikel 222 Rv aan de gevoegde zaken niet hun zelfstandigheid ontneemt. Het blijven dus afzonderlijke zaken, ook al wordt daarover in één vonnis (in de zin van één document) beslist. Dat het afzonderlijke zaken blijven heeft bijvoorbeeld ook gevolgen voor onder meer de appellabiliteit. Degene die slechts in één van beide zaken partij is, kan niet appelleren van het vonnis in de andere zaak. Omdat het in dit geval gaat om een ondeelbare rechtsverhouding leidt dat tot een onwenselijke situatie. Daarom moeten alle partijen die bij die rechtsverhouding betrokken zijn, partij zijn in hetzelfde geding, dus in dezelfde zaak. De rechtbank zal daarom [eiser] in de gelegenheid stellen om op grond van artikel 118 Rv Bibitor Fonds I B.V. in het geding op te roepen. De incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring zal daarom worden afgewezen.
2.10.
InBev Vastgoed B.V. stelt ook nog dat als de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring wordt afgewezen, de vordering van [eiser] in de hoofdzaak moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. InBev Vastgoed B.V. wijst erop dat zij als mede-eigenaar niet in een positie is waarin zij zelfstandig kan nakomen. Dit volgt de rechtbank niet. Allereerst gaat dit om een verweer dat in de hoofdzaak gevoerd moet worden, omdat het tot afwijzing van de vordering kan leiden. Daarnaast wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld om de mede-eigenaar Bibitor Fonds I B.V. in het geding op te roepen.
2.11.
In de parallel lopende zaak C/01/353893 / HA ZA 20-14 is in het vonnis van 13 mei 2020 dezelfde beslissing genomen met betrekking tot artikel 118 Rv, maar dan in spiegelbeeld. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om InBev Vastgoed B.V. in het geding op te roepen. Daarom geeft de rechtbank partijen, en met name [eiser] , in overweging zich te beraden over voortzetting van de onderhavige zaak naast de zaak C/01/353893 / HA ZA 20-14. Na oproeping van InBev Vastgoed B.V. in die zaak zijn alle partijen immers partij in dezelfde zaak. Voorshands valt niet in te zien welk belang partijen hebben bij twee parallel lopende zaken tussen dezelfde partijen met identieke vorderingen en geschilpunten.
Vrijwaringsincident
2.12.
De vordering om Bibitor I VICI C.V. en InBev Nederland N.V. in vrijwaring te mogen oproepen wordt ook afgewezen. Voor toewijzing van de incidentele vordering in vrijwaring is vereist dat InBev Vastgoed B.V. zich beroept op een rechtsverhouding met een derde die meebrengt dat deze verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen [eiser] te dragen. De vorderingen in de hoofdzaak zijn gericht tegen InBev Vastgoed B.V. als eigenaar van het – gestelde – dienend erf. Als het bestaan van de erfdienstbaarheid komt vast te staan, dan rusten op InBev Vastgoed B.V. uit hoofde van de erfdienstbaarheid eigen verplichtingen, die niet kunnen worden afgewenteld op eventuele (onder)huurders. Het enkele feit dat de onroerende zaak op het dienend erf is (onder)verhuurd, betekent nog niet dat de (onder)huurders op grond van de huurovereenkomst de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen [eiser] moeten dragen.
2.13.
InBev Vastgoed B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de door haar opgeworpen incidenten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
3.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 353893 / HA ZA 20-14 ,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van InBev Vastgoed B.V. tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.2. en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad,
in de incidenten tot niet-ontvankelijkverklaring en tot oproeping in vrijwaring
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt InBev Vastgoed B.V. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00,
3.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.8.
verwijst de zaak naar de rol van
27 mei 2020om [eiser] in de gelegenheid te stellen Bibitor Fonds I B.V. tegen die roldatum in het geding op te roepen op grond van artikel 118 Rv,
3.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.