In deze zaak, die op 12 mei 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door Mozaïek Bewindvoeringen, in de hoedanigheid van bewindvoerder van een onderbewindgestelde vrouw. De vrouw vordert in dit kort geding de man, haar ex-partner, te verbieden verder uitvoering te geven aan een eerder vonnis van 8 april 2019, waarin haar contact met hun minderjarige dochter werd verboden op straffe van dwangsommen. De vrouw stelt dat de man misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door te claimen dat zij dwangsommen heeft verbeurd, terwijl zij meent dat dit niet het geval is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw daadwerkelijk dwangsommen heeft verbeurd. De rechter wijst de vordering van de vrouw tot opheffing van het executoriaal beslag toe, omdat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw het bedrag aan dwangsommen waarvoor beslag is gelegd, heeft verbeurd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E. Loesberg.