ECLI:NL:RBOBR:2020:2728
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H.P.G. Wielders
- I. S. Peskens
- T. van de Woestijne
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in drugshandelzaak
Op 27 mei 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De zaak was aanhangig gemaakt op basis van een dagvaarding van 7 april 2020, en de zitting vond plaats op 13 mei 2020. De tenlastelegging omvatte onder andere het trachten te bewegen van anderen tot het plegen van strafbare feiten en het voorhanden hebben van laboratoriumbenodigdheden en chemicaliën die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van synthetische drugs zoals amfetamine en MDMA.
De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de in de tenlastelegging genoemde activiteiten niet kon worden bewezen. Er waren wel observaties en vervoersbewegingen, maar deze waren niet voldoende om de verdachte te linken aan de strafbare feiten in de tenlastegelegde periode van 27 maart 2018 tot en met 31 mei 2018. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van een getuige niet voldoende was om de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel te bewijzen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 27 mei 2020 openbaar gemaakt.