In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2020 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot het gebruik van de gezamenlijke woning door een vrouw en een man na de beëindiging van hun relatie. De vrouw had op 13 maart 2020 een verzoekschrift ingediend om te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vrouw vanaf 1 mei 2020 tot de beslissing in de bodemprocedure het exclusieve gebruik van de woning krijgt. De man heeft per 1 mei 2020 vervangende woonruimte en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vrouw 80% van de hypotheeklasten voor haar rekening moet nemen, terwijl de man 20% voor zijn rekening neemt. Dit besluit is genomen op basis van de belangen van de partijen en de financiële situatie van beiden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beschikking is openbaar uitgesproken en de partijen zijn in de beschikking aangeduid als de vrouw en de man, waarbij de gemachtigden van beide partijen ook zijn genoemd.