Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de (concept-) dagvaarding, waarop [gedaagde] vrijwillig is verschenen;
- de mondelinge behandeling via Skype op 4 mei 2020;
- de pleitnota met producties (1 t/m 7) van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
6.5. Van onrechtmatig handelen van een gerechtsdeskundige is sprake indien de deskundige heeft gehandeld in strijd met zijn uit art. 198 lid 1 Rv voortvloeiende wettelijke verplichting om het onderzoek onpartijdig en naar beste weten te vervullen.1 [voetnoot 1: [naam] , ‘Aansprakelijkheid van deskundigen: regulier beroepsrisico of chilling factor’, NTBR 2011/58] Die norm stemt overeen met de in strafzaken geldende norm dat een gerechtsdeskundige zijn werkzaamheden onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer dient te verrichten (art. 12 lid 2 Besluit register deskundige in strafzaken). In deze zaak is vooral het aspect van de zorgvuldigheid aan de orde. De gerechtsdeskundige dient de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot bij het geven van advies in een gerechtelijke procedure mag worden verwacht. Wat die zorg in concreto met zich meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de opdracht, de positie van de gerechtsdeskundige en de aard en ernst van de betrokken belangen. In dat kader is van belang dat een gerechtsdeskundige werkzaamheden verricht in de context van een geschil tussen partijen dat door de rechter moet worden beslecht. Dit brengt met zich dat de gerechtsdeskundige extra procedurele eisen in acht moet nemen die onder meer betrekking hebben op het horen van partijen. Dit brengt echter ook met zich dat de gerechtsdeskundige een onafhankelijke positie dient in te nemen waarbij hij in vrijheid en onbevangenheid moet kunnen oordelen. Daarin past geen zorgvuldigheidsnorm waarbij elke onjuistheid in het advies een beroepsfout oplevert waarvoor de gerechtsdeskundige aansprakelijk kan worden gehouden. Dat zou tot het onwenselijke gevolg kunnen leiden dat een gerechtsdeskundige niet in vrijheid en onbevangenheid kan oordelen. Een ruime zorgvuldigheidsnorm zou ook tot het onwenselijke gevolg kunnen leiden dat het voor een partij die geen beroepsmogelijkheid meer heeft tegen een rechterlijke uitspraak, relatief eenvoudig is om een procedure te starten over het advies waarop de uitspraak is gebaseerd. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank alleen sprake van een beroepsfout door een gerechtsdeskundige als de gerechtsdeskundige een ernstige fout heeft gemaakt waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.17. Aan de hand van het deskundigenrapport van Denneboom moet worden vastgesteld dat in de hypothetische situatie zonder het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , […] [gedaagde] zou zijn uitgekomen op een waarde van de aandelen […] van € 505.297,-. In de feitelijke situatie heeft [gedaagde] die aandelen gewaardeerd op € 134.768,-, dat is (afgerond) € 370.530,- minder. Op basis van de waarde van € 134.768,- heeft het hof beslist dat [voormalig echtgenoot van eiseres] ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 25.231,88 aan [eiseres] moest voldoen. In de hypothetische situatie zou dat bedrag de helft van € 370.530,- ofwel € 185.265,- hoger zijn uitgevallen. Dat bedrag van € 185.265, moet worden aangemerkt als schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] .”
3.Het geschil
De (te lage) vaststelling van de omvang van de schade door de rechtbank, berust volgens [eiseres] klaarblijkelijk op een misslag. De rechtbank heeft namelijk een onjuiste norm gehanteerd, door te oordelen dat alleen sprake is van een beroepsfout door een gerechtsdeskundige, als die deskundige een ernstige fout heeft gemaakt, waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op grond van dit klaarblijkelijk onjuiste oordeel, heeft de rechtbank ten onrechte een aantal onderdelen van de door [eiseres] van [gedaagde] gevorderde schadevergoeding afgewezen.
4.De beoordeling
980,00