ECLI:NL:RBOBR:2020:2810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
C/01/357616 / KG ZA 20-202
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van ouder met eenhoofdig gezag en de gevolgen voor omgangsregeling

In deze zaak, die op 29 mei 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die samen een minderjarige hebben. De vrouw is met de minderjarige verhuisd naar een andere woonplaats, wat volgens de man zijn omgang met het kind ernstig beperkt. De man vordert dat de vrouw met de minderjarige terug verhuist naar hun oude woonplaats en dat het kind teruggeplaatst wordt op haar oude basisschool. De vrouw voert verweer en stelt dat zij geen toestemming van de man nodig heeft, aangezien zij het eenhoofdig gezag over het kind heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de minderjarige niet onaanvaardbaar in het gedrang komt door de verhuizing. De vrouw heeft de man vooraf op de hoogte gesteld van haar verhuisplannen en er zijn alternatieven besproken om de omgang te waarborgen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af en compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/357616 / KG ZA 20-202
Vonnis in kort geding van 29 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M. Verhoog te Alkmaar,
procederend met toevoeging verleend door de Raad voor Rechtsbijstand met kenmerk 40A4009,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2020 met 7 producties;
  • de conclusie van antwoord met 5 producties;
  • de mondelinge behandeling via een Skype-verbinding op 15 mei 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in het verleden een affectieve relatie onderhouden en hebben samengewoond. Uit deze relatie is op [geboortedatum] [naam kind] geboren (hierna: [naam kind] ). De man heeft [naam kind] erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [naam kind] . De affectieve relatie tussen de man en de vrouw is in 2015 geëindigd. De man is bij zijn moeder ingetrokken. De vrouw is bij haar ouders ingetrokken na een gedwongen verkoop van de woning waarin partijen samen hebben geleefd.
2.2.
Op 4 juni 2015 hebben partijen een ouderschapsplan ondertekend. Onderdeel van dit plan is een co-ouderschapsregeling. In het plan is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 1 Gezag
1.1
Partijen achten in het belang van hun kind dat de ouders gezamenlijk het gezag over het kind zullen uitoefenen.
2.3.
Vanaf het moment dat [naam kind] naar de basisschool gaat, verblijft zij in de regel door de week bij de vrouw en in de weekenden bij de man.
2.4.
In maart 2020 is de vrouw met [naam kind] in [woonplaats 2] gaan samenwonen met haar nieuwe partner. [naam kind] gaat daar ook naar school.
2.5.
Op 16 april 2020 heeft de man een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend tot het toekennen van gezamenlijk gezag.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert – samengevat – de vrouw te bevelen met [naam kind] terug te verhuizen naar [plaats] en terug te plaatsen op haar oude basisschool aldaar, een en ander op straffe van het verbeuren van een dwangsom.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang van de man volgt uit de aard van het gevorderde. De vrouw heeft de aanwezigheid van een dergelijk spoedeisend belang ook niet betwist. Naar mate de vrouw en [naam kind] langer in [woonplaats 2] wonen, is de kans dat de vrouw met [naam kind] terug zal moeten verhuizen naar [plaats] kleiner.
4.2.
Volgens de man moeten zijn vorderingen in de eerste plaats worden toegewezen omdat in het geval beide partijen het gezag over [naam kind] zouden hebben uitgeoefend de vrouw na toepassing van de door de Hoge Raad ontwikkelde criteria in zijn arrest van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901,
NJ2008/414) geen vervangende toestemming van de rechtbank zou hebben gekregen om met [naam kind] naar [woonplaats 2] te verhuizen. Volgens de man is het niet redelijk als dit beoordelingskader niet zou gelden omdat de vrouw dan feitelijk zou worden beloond voor het niet ondernemen van actie tot formalisering van de reeds lange tijd geleden gemaakte afspraak over gezamenlijke gezagsuitoefening.
4.3.
De vrouw heeft zich hier tegen verweerd en samengevat gesteld dat deze criteria niet van toepassing nu sprake is van eenhoofdig gezag en zij de man wel degelijk heeft betrokken bij de verhuizing van haar en [naam kind] naar [woonplaats 2] .
4.4.
De voorzieningenrechter is het voorshands met de vrouw eens. Er is sprake van eenhoofdig gezag en de vrouw heeft geen vervangende toestemming van de rechtbank nodig. Dat de vrouw hiermee zou worden beloond voor het niet ondernemen van actie tot formalisering van het gezamenlijk gezag valt vooralsnog niet in te zien. De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat partijen eenmaal geprobeerd hebben via DigiD het gezamenlijk gezag te regelen, dat dit toen niet lukte en dat dit onderwerp vervolgens naar de achtergrond verdween. Dit strookt in zoverre met de door partijen overgelegde stukken waaruit blijkt dat de man kennelijk pas op 5 maart 2020 – toen de verhuizing naar [woonplaats 2] aanstaande was – via zijn advocaat de vrouw per e-mail heeft verzocht een verzoek tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige in te vullen en te ondertekenen. Niet gesteld of gebleken is dat hij een dergelijk verzoek eerder heeft gedaan. In de genoemde e-mail heeft de advocaat van de man de vrouw tevens een kort geding in het vooruitzicht gesteld als zij toch met [naam kind] naar [woonplaats 2] zou verhuizen.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verteld dat de vrouw hem in januari 2020 had verteld dat zij met [naam kind] ging verhuizen naar [woonplaats 2] en dat de vrouw van een medewerker van het Juridisch Loket had begrepen dat de vrouw dat ook kon doen. De man heeft ook verteld dat hij zich daar in eerste instantie bij had neergelegd en dat hij eerst naderhand zelf juridisch advies heeft ingewonnen. Dat het regelen van het gezamenlijk gezag over [naam kind] op een eerder moment voor de man prioriteit heeft gehad blijkt daaruit in ieder geval niet.
4.6.
Voorts heeft de man niet weersproken dat hij wel degelijk door de vrouw vooraf op de hoogte is gesteld van haar voornemen te verhuizen en dat de vrouw rekening heeft gehouden met de wens van de man dat [naam kind] in [woonplaats 2] een openbare basisschool zou gaan bezoeken in plaats van een school op bijzondere grondslag die de voorkeur van de vrouw had omdat deze dichter bij haar nieuwe woning lag.
4.7.
Volgens de man moeten zijn vorderingen ook worden toegewezen als het aankomt op een belangenafweging. Volgens de man komen de belangen van [naam kind] door de verhuizing ernstig in het gedrang en wordt de ontwikkeling van de banden van [naam kind] met de man ernstig geschaad. Door de fors toegenomen reisafstand zal [naam kind] ieder weekend onacceptabel lang in de auto moeten zitten en heeft de toegenomen reistijd ook weer gevolgen voor de duur van de omvang. Voorts kan de man de extra reiskosten niet blijven dragen. Hij stelt daarvoor nu geld te lenen, maar dit niet te kunnen blijven doen. Daarmee komt de omgang onder druk te staan.
4.8.
Volgens de vrouw is de omgangsregeling tussen de man en [naam kind] nog altijd volledig uitvoerbaar. Er is extra reistijd, maar dat is een half uur per enkele reis. Dit hoeft niet ten koste van de omgang te gaan omdat [naam kind] anders dan in [plaats] in [woonplaats 2] een continurooster heeft en op vrijdag op 14.00 uit is. De man maakte ook al reiskosten toen hij van [woonplaats 1] naar [plaats] moest reizen om [naam kind] op te halen. Zijn financiële situatie is vergeleken met het moment waarop partijen uit elkaar gingen verbeterd zodat de meerkosten van zo’n 15 euro per week door de man te dragen zouden moeten zijn. De man heeft geen werk en heeft alle tijd voor zichzelf. Ook tijdens het halen en brengen van [naam kind] kan hij kwalitatief waardevolle momenten met haar doorbrengen. De vrouw heeft de man aangeboden hem tegemoet te rijden als zij dit met haar werk kan combineren. De man is daar niet op ingegaan, noch op andere voorstellen, aldus nog steeds de vrouw.
4.9.
Verder is het volgens de vrouw voor [naam kind] goed dat zij met haar moeder en haar nieuwe partner een eigen gezin met eigen regels kan vormen in plaats van te blijven inwonen bij haar opa en oma. De vrouw en haar nieuwe partner kunnen zich niet in [plaats] of anderszins dichter in de buurt van [woonplaats 1] vestigen. In [plaats] komt de vrouw nog niet in aanmerking voor een sociale huurwoning, ook al staat zij daarvoor sinds 2013 ingeschreven.
4.10.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Bepalend is of voorshands moet worden aangenomen dat door de verhuizing naar [woonplaats 2] het belang van [naam kind] onaanvaardbaar in het gedrang komt. Dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval.
4.10.1.
Met de man is hij van mening dat sprake is van een forse toename in zowel de door hem als de vrouw af te leggen afstand als de daarmee gemoeide reistijd om [naam kind] op te halen. Uit de door hem overgelegde routebeschrijvingen blijkt dat de af te leggen afstand (enkele reis) is verdubbeld (van 75,3 naar 153 kilometer) en de verwachte reistijd (enkele reis) van 1 uur en 1 minuut is toegenomen naar 1 uur en 42 minuten.
Dit zal voor de man tot extra kosten gaan leiden en zijn inkomen is niet groot. Dat de man [naam kind] helemaal niet meer zou kunnen zien valt vooralsnog niet in te zien, nu hij kennelijk wel de financiële middelen heeft om [naam kind] wekelijks uit [plaats] op te halen. Daarbij komt dat de man niet heeft weersproken dat de vrouw hem voorstellen heeft gedaan om hem zowel letterlijk als figuurlijk tegemoet te komen (door voor te stellen [naam kind] tijdens de vakantie langer bij hem te laten verblijven en haar een weekend per maand bij haar te laten en waar mogelijk door de man met [naam kind] op vrijdagen tegemoet te rijden). De man heeft ook niet uitgelegd waarom deze aangedragen alternatieven geen soelaas zouden kunnen bieden.
4.10.2.
De voorzieningenrechter is het met de vrouw eens dat het ook voor [naam kind] goed is als zij samen met de vrouw en haar nieuwe partner een gezin kan vormen en niet – voorlopig – blijft aangewezen om bij haar ouders te blijven wonen. De man heeft ook niet betwist dat het voor beide partijen duidelijk was dat de vrouw niet tot in lengte van dagen bij haar ouders zou blijven wonen.
4.10.3.
Dat laat onverlet dat de voorzieningenrechter vindt dat de keuze van de vrouw om naar [woonplaats 2] te verhuizen niet alleen maar in het belang van [naam kind] is. Er is veel eerder sprake van een situatie van een grote plus (nieuw gezinsleven) en meerdere minnen (langere reistijd en mogelijk minder omgang met de man) waarbij de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat het belang van [naam kind] niet
onaanvaardbaarin het gedrang komt. Ideaal is de nieuwe situatie zeker ook niet te noemen.
De voorzieningenrechter roept partijen dan ook op om met elkaar het gesprek aan te gaan om te bezien op welke wijze(n) een goede omgang tussen de man en [naam kind] gewaarborgd kan blijven. In dat verband kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat nu de vrouw ervoor heeft gekozen bij haar nieuwe partner in [woonplaats 2] in te trekken en zij beiden een baan hebben daarbij wordt onderzocht in hoeverre zij de man financieel tegemoet kunnen komen waar het gaat om de extra te maken reiskosten.
4.11.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de man gelet op hetgeen hiervoor is overwogen afwijzen. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad en zij samen een kind hebben zal hij de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.