Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift van 22 mei 2020 met 9 producties
- de mondelinge behandeling via een skype verbinding op 2 juni 2020, waar verzoeker zelf en mr. N. Broeren zijn verschenen.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag op een onroerende zaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Broeren, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van een ontbinding van een koopovereenkomst door belanghebbende. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op matiging van een boete die voortvloeit uit deze ontbinding, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering van verzoeker.
De procedure begon met een verzoekschrift van 22 mei 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 juni 2020 via een Skype-verbinding. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 16 maart 2020 een vaststellingsovereenkomst heeft getekend, waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de boete van 10% van de koopsom. De voorzieningenrechter concludeert dat zolang deze overeenkomst van kracht is, verzoeker geen recht heeft op terugbetaling van de boete.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de stelling van verzoeker dat de boete door de rechter zal worden gematigd, niet voldoende onderbouwd is. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat hij schade heeft geleden door de tekortkoming van verzoeker. Gezien de onzekerheid over de vordering van verzoeker, heeft de voorzieningenrechter besloten het gevraagde verlof tot beslaglegging te weigeren, omdat het belang van verzoeker niet opweegt tegen het belang van belanghebbende om gevrijwaard te blijven van beslag.