ECLI:NL:RBOBR:2020:2865

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
C/01/358852 / BP RK 20-308
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot leggen van beslag op onroerende zaak afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing vordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag op een onroerende zaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Broeren, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van een ontbinding van een koopovereenkomst door belanghebbende. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op matiging van een boete die voortvloeit uit deze ontbinding, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering van verzoeker.

De procedure begon met een verzoekschrift van 22 mei 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 juni 2020 via een Skype-verbinding. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 16 maart 2020 een vaststellingsovereenkomst heeft getekend, waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de boete van 10% van de koopsom. De voorzieningenrechter concludeert dat zolang deze overeenkomst van kracht is, verzoeker geen recht heeft op terugbetaling van de boete.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de stelling van verzoeker dat de boete door de rechter zal worden gematigd, niet voldoende onderbouwd is. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat hij schade heeft geleden door de tekortkoming van verzoeker. Gezien de onzekerheid over de vordering van verzoeker, heeft de voorzieningenrechter besloten het gevraagde verlof tot beslaglegging te weigeren, omdat het belang van verzoeker niet opweegt tegen het belang van belanghebbende om gevrijwaard te blijven van beslag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/358852 / BP RK 20-308
Beschikking van de voorzieningenrechter van 4 juni 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. N. Broeren te Tilburg,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 22 mei 2020 met 9 producties
  • de mondelinge behandeling via een skype verbinding op 2 juni 2020, waar verzoeker zelf en mr. N. Broeren zijn verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag op de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] , complexaanduiding [nummer] , appartementsindex [nummer] (hierna: de onroerende zaak) tot verhaal van een door [verzoeker] gepretendeerde vordering op [belanghebbende] tot een bedrag van € 35.000,00.
2.2.
[verzoeker] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [belanghebbende] heeft de tussen partijen gesloten koopovereenkomst terzake de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] per 16 maart 2020 ontbonden, omdat [verzoeker] niet heeft meegewerkt aan levering van de woning op 2 maart 2020. [belanghebbende] heeft daarbij aanspraak gemaakt op de in artikel 14.2 van de koopovereenkomst overeengekomen boete van 10 % van de koopsom, zijnde een bedrag van € 44.000,00. Die boete is door de notaris op 18 maart 2020 aan [belanghebbende] uitbetaald. [verzoeker] stelt zich thans op het standpunt dat hem een beroep toekomt op matiging van de boete op grond van artikel 6:94, lid 1 BW.
2.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, ook na het horen van verzoeker ter zitting, niet summierlijk van de deugdelijkheid van een vorderingsrecht van [verzoeker] gebleken. Daarvoor is het volgende met name van belang.
2.4.
Niet in geschil is dat [verzoeker] op 16 maart 2020 bij de notaris een vaststellingsovereenkomst heeft getekend, waarbij partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker] in verband met de ontbinding van de koopovereenkomst wegens niet nakoming van de koper, aan [belanghebbende] een boete verschuldigd is ter grootte van 10 % van de koopsom. Zolang deze overeenkomst tussen partijen geldt (door [verzoeker] is niet gesteld dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is) valt niet in te zien op welke grond [verzoeker] recht heeft op terugbetaling van (een gedeelte) van de boete wegens niet nakoming van de koopovereenkomst.
2.5.
Dat de boete door de rechter zal worden gematigd, gesteld dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen voor vernietiging in aanmerking komt, is door [verzoeker] weliswaar gesteld, maar door [belanghebbende] gemotiveerd betwist. Zo heeft [verzoeker] wel gesteld dat [belanghebbende] geen schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [verzoeker] , maar dit is door [belanghebbende] gemotiveerd betwist. Dat [belanghebbende] de onroerende zaak voor tenminste hetzelfde bedrag heeft verkocht aan een derde koper, heeft [verzoeker] slechts via via vernomen, zodat hier niet zonder meer vanuit kan worden gegaan, nog daargelaten of dit meebrengt dat een geslaagd beroep op matiging kan worden gedaan.
2.6.
Nu zeer onzeker is dat [verzoeker] een vorderingsrecht geldend kan maken jegens [belanghebbende] , zal het gevraagde verlof worden geweigerd. Het belang van [verzoeker] om beslag te leggen voor een (toekomstige) vordering die zeer onzeker is, weegt niet op tegen het belang van [belanghebbende] om gevrijwaard te blijven van een beslag op de onroerende zaak, die levering van de onroerende zaak aan een derde koper zal frustreren.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
weigert het gevraagde verlof.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2020.