Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding 27 maart 2020 met zeven producties
- de conclusie van antwoord van 30 maart 2020 met vijf producties
- de brief van 30 maart 2020 van de zijde van de vrouw
- de brief van 30 maart 2020 van de zijde van de man
- de brief van 30 maart 2020 van de zijde van de vrouw met producties 6 en 7
- de brief van 30 maart 2020 van de zijde van de man met producties 8 en 9
- de brief van 30 maart 2020 van de zijde van de man met productie 10
- de brief van 31 maart 2020 van de zijde van de vrouw met productie 8
- de mondelinge behandeling die plaats vond op 31 maart 2020
- de pleitnota van de vrouw
- de aanhouding van de procedure teneinde de man in de gelegenheid te stellen te voldoen aan het verzoek van de voorzieningenrechter stukken in het geding te brengen aangaande zijn inkomens- en vermogenspositie vanaf 2015
- de namens de man ingediende akte van 6 april 2020 met producties 11 tot en met 18
- de reactie namens de vrouw bij brief van 14 april 2020 met producties 9 tot en met 13
- de brief van 14 april 2020 van de zijde van de man
- de brief van 15 april 2020 van de zijde van de vrouw met productie 14
- de brief van 15 april 2020 van de zijde van de man
- de brief van 22 april 2020 van de zijde van de vrouw met productie 15
- de brief van 23 april 2020 van de zijde van de man met productie 19
- de voortgezette mondelinge behandeling die in verband met de Covid-19 maatregelen op 23 april 2020 heeft plaats gevonden door middel van een verbinding via Skype. Bij gelegenheid van deze voortgezette mondelinge behandeling was op verzoek van de voorzieningenrechter aanwezig de heer [naam relationship manager ING] , sr. relationship manager bij de ING Bank en één van de personen met wie de man contact heeft gehad over de (verlenging van) de leningen.
- de aanhouding van de procedure teneinde de advocaten van partijen in gelegenheid te stellen in gesprek te gaan met ING bank en aan de hand daarvan te bezien of een minnelijke schikking van het geschil binnen de mogelijkheden zou liggen.
- de brief van 12 mei 2020 van de zijde van de man met het verzoek vonnis te wijzen en met een reactie op de brief met producties die namens de vrouw op 14 april in het geding zijn gebracht.
- de brief van 15 mei 2020 van de zijde van de vrouw waarin mr. Van Vliet – met voorafgaande instemming van mr. Van Campen – kort reageert op de brief van mr. Van Campen 12 mei 2020.
2.De feiten
€ 1.100.000,00 bij ABN AMRO Bank N.V. Daarbij is tot zekerheid een hypotheek gevestigd op de woning in [plaats woning 1] . Met het geleende bedrag is allereerst de bovengenoemde oorspronkelijke hypothecaire lening op de woning afgelost.
Artikel 4
de vastgoedportefeuille van de man” in artikel 6.2 van het echtscheidingsconvenant moet worden uitgelegd als “het totaal aan onroerend goed waarvan de man enig eigenaar is”.
ruime periode van 6 maandende tijd. De geldlening moet zijn terugbetaald op uiterlijk
1oktober 2019. (…)