ECLI:NL:RBOBR:2020:3187

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
01/879287-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewelddadige overval op 79-jarige man en diefstal uit kluis

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader een gewelddadige overval heeft gepleegd op een 79-jarige man in zijn woning. De overval vond plaats op 29 december 2018 te Maren-Kessel, waarbij het slachtoffer met een mes werd bedreigd en ernstig letsel opliep. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de overval zorgvuldig hadden voorbereid, waarbij zij het slachtoffer observeerden om een geschikt moment te kiezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die door de overval een trauma heeft opgelopen. De verdachte heeft daarnaast een diefstal gepleegd uit de kluis van de stiefvader van zijn medeverdachte, waarbij een aanzienlijk geldbedrag is gestolen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan zowel het slachtoffer van de overval als de benadeelde partij van de diefstal. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879287-19
Datum uitspraak: 29 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: JJI De Hunnerberg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2020, 4 juni 2020, 16 december 2019, 23 september 2019, 9 juli 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 mei 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Maren-Kessel, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] (geboren op [1939] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met (deels) gelaatsbedekkende kleding de woning van die [slachtoffer 1] binnen is gegaan en/of
- (dreigend) een mes, althans een scherp voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of aan die [slachtoffer 1] heeft voorgehouden en/of getoond, althans zichtbaar heeft gedragen voor die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen: "geld, waar is het geld" en/of "Ik moet geld hebben" en/of "kom op met dat geld" en/of "schiet op, waar is dat geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (terwijl die [slachtoffer 1] zijn portemonnee pakte) die [slachtoffer 1] een duw heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of
- vervolgens de portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft gegrist en/of gepakt en/of vervolgens het geld uit die portemonnee heeft gepakt en/of (daarbij) heeft geroepen: "is er nog meer geld in huis" en/of "ik moet meer hebben" en/of
- heeft geprobeerd om de handen van die [slachtoffer 1] met tie-wraps vast te maken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Maren-Kessel, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (geboren op [1939] ) heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met (deels) gelaatsbedekkende kleding de woning van die [slachtoffer 1] binnen is gegaan en/of
- (dreigend) een mes, althans een scherp voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of aan die [slachtoffer 1] heeft voorgehouden en/of getoond, althans zichtbaar heeft gedragen voor die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen: "geld, waar is het geld" en/of "Ik moet geld hebben" en/of "kom op met dat geld" en/of "schiet op, waar is dat geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (terwijl die [slachtoffer 1] zijn portemonnee pakte) die [slachtoffer 1] een duw heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of
- vervolgens de portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft gegrist en/of gepakt en/of vervolgens het geld uit die portemonnee heeft gepakt en/of (daarbij) heeft geroepen: "is er nog meer geld in huis" en/of "ik moet meer hebben" en/of
- heeft geprobeerd om de handen van die [slachtoffer 1] met tie-wraps vast te maken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2018 tot en met 17 juli 2018 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
geld (gelegen in een kluis), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die kluis en/of tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2018 tot en met 15 april 2019 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten geld, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair (heling) wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd. De feitelijke handeling die heeft plaatsgevonden, te weten het door aangever afgeven van zijn portemonnee aan [verdachte ] (hierna: [verdachte ] ) na het toepassen van geweld en bedreiging met geweld is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als afpersing, hetgeen onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte wordt daarom van hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 primair
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
-een verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 29 december 2018; [2]
-een verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 25 februari 2019; [3]
-een verklaring van [medeverdachte] d.d. 29 april 2019; [4]
-de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 juni 2020.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2 primair:
[slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard
Ik wil graag aangifte doen van diefstal van mijn geld. Het geldbedrag dat is gestolen is 26.500 euro. Het is gestolen tussen 13 juli 2018 en 17 juli 2018 uit de woning van [naam] gelegen aan de [adres 2] te Helmond.
Toen ik in juli 2018 werd gebeld door [naam] zei ze tegen mij dat de kluis opengebroken was en dat het geld eruit was. [5]
[getuige] heeft het volgende verklaard.
In mijn eerdere verklaring heb ik gezegd dat [medeverdachte] en [verdachte ] de
beschikking hadden over een grote som geld. Ik heb gehoord dat het 30.000 euro was.
Ook heb ik verklaard dat ik foto’s heb gezien van [medeverdachte] en [verdachte ] dat ze veel geld in
hun handen hadden en heb ik een filmpje hier van gezien.
Ik heb later ook nog gehoord dat ze zo dom waren om met de sleutel van de woning naar binnen te gaan, dus zonder inbraaksporen.
Ik kreeg via via te horen dat [medeverdachte] zijn eigen familie had bestolen. Ook is toen
verteld dat ze geen inbraaksporen hadden achter gelaten. Later ben ik wat intensiever
omgegaan met hun en heb ik het volgens mij aan hun gevraagd. Ze hebben er toen een
beetje mee lopen pronken richting mij en lieten mij toen filmpjes zien en foto’s. Op
deze filmpjes en foto’s waren ze zelf te zien met veel geld in hun handen. Ik zag
briefjes van 500, 200, 100 en 50. Dat gaat dan om best wel veel geld. Ik weet zeker
dat ik een filmpje heb gezien waarop zowel [verdachte ] als [medeverdachte] te zien waren. [verdachte ] filmt
zichzelf terwijl hij geld aan het tellen is, dan verplaatst hij de camera richting
[medeverdachte] die op een matras zit en ook geld aan het tellen is.
Ze hebben verteld dat ze 30.000 euro hadden gestolen en dat ze daar heel veel
leuke dingen van hebben gedaan. Ze hebben ook verteld dat ze dat alleen maar uit de
kluis hebben hoeven pakken. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen geld heeft gestolen uit de kluis, maar dat hij van zijn medeverdachte wél een deel van de buit, namelijk een bedrag van € 14.000,-, heeft ontvangen. [7]
Uit een OVC gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) d.d. 8 april 2019 blijkt het volgende.
Verdachte zegt hier tegen medeverdachte dat [persoon] heeft gezegd dat ze twee amateurs zijn en dat medeverdachte echt een amateur is geweest door het niet alleen te doen en het niet in zijn matras te hebben gestopt. [8]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 juni 2020, waarin hij ontkent dat hij tezamen met medeverdachte de kluisinbraak heeft gepleegd en stelt dat hij “zomaar” een bedrag van € 14.000,- van medeverdachte heeft gekregen in het licht van bovengenoemde bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig. Uit de verklaring van [getuige] en voornoemd OVC-gesprek blijkt immers dat verdachte samen met zijn medeverdachte de kluis heeft opengebroken en de inhoud daarvan heeft gestolen en dat zij de buit vervolgens samen hebben verdeeld.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde tezamen en in vereniging met medeverdachte heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde en uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
(subsidiair)
op 29 december 2018 te Maren-Kessel, gemeente Oss, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (geboren op [1939] ) heeft gedwongen tot de afgifte van geld dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- met deels gelaatsbedekkende kleding de woning van die [slachtoffer 1] binnen is gegaan

en

- dreigend een mes, op die [slachtoffer 1] heeft gericht en aan die [slachtoffer 1] heeft voorgehouden en getoond, en daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen: "geld, waar is het geld" en "Ik moet geld hebben" en "kom op met dat geld" en "schiet op, waar is dat geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 1] een duw heeft gegeven waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en
- vervolgens de portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] heeft gegrist en vervolgens het geld uit die portemonnee heeft gepakt en daarbij heeft geroepen: "is er nog meer geld in huis" en "ik moet meer hebben" en
- heeft geprobeerd om de handen van die [slachtoffer 1] met tie-wraps vast te maken;
2.
in de periode van 13 juli 2018 tot en met 17 juli 2018 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, geld (gelegen in een kluis), dat toebehoorde, aan [slachtoffer 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot die kluis hebben verschaft door middel van braak;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dan aan verdachte voor de feiten 1 primair en 2 primair wordt opgelegd:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden:
-een meldplicht bij de reclassering;
-een ambulante behandelverplichting door het GGZ of een soortgelijke instelling;
-een drugsverbod en meewerken aan controle daarop.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. In dat kader heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft primair verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van gronden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis te schorsen zodat verdachte zijn opleiding kan hervatten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte ingebroken in de woning van het hoogbejaarde, alleenwonende slachtoffer. Het slachtoffer van 79 jaar was de vader van de stiefvader van de medeverdachte. Enkele maanden daarvoor hadden de verdachten de kluis van de stiefvader van de medeverdachte leeggeroofd. Zij hebben toen (minstens) € 26.500,- buit gemaakt. De medeverdachte verkeerde in de veronderstelling dat ook in de woning van de vader van zijn stiefvader een groot contant geldbedrag aanwezig was. De verdachten hebben de dagelijkse gang van zaken van het slachtoffer enige tijd geobserveerd om een geschikt moment voor de roofoverval te kiezen. Uiteindelijk hebben zij gekozen voor 29 december 2018, omdat de medeverdachte geld nodig had voor het vieren van Oud op Nieuw. Dat de verdachten wisten dat het slachtoffer waarschijnlijk thuis zou zijn heeft hen er niet van weerhouden om de woning binnen te gaan. Verdachte is de woning binnengedrongen met een gezichtsbedekking, en in het bezit van een mes en tie-wraps. Toen hij het slachtoffer aantrof heeft hij het slachtoffer bedreigd met het mes en hem met twee handen tegen de borst geduwd, waardoor het slachtoffer met zijn hoofd tegen een tafel viel. Het slachtoffer raakte daardoor ernstig gewond. Verdachte had gezien dat het slachtoffer een bloedende hoofdwond Verdachten hebben € 1200,- weggenomen. Verdachte is met de medeverdachte die buiten in de auto op de uitkijk stond vertrokken, het slachtoffer gewond en in hulpeloze toestand achterlatend.
Het behoeft geen betoog dat deze roofoverval een uiterst traumatische ervaring voor het slachtoffer is. Alles heeft zich afgespeeld in zijn woning, een plek waar hij zich juist veilig zou moeten voelen.
Voor zijn verwondingen is het slachtoffer opgenomen geweest in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum. Het slachtoffer ondervindt nog steeds veel last van de overval. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de getuigenissen van zijn dochter blijkt dat het slachtoffer van een fitte actieve 79-jarige man die midden in het leven stond, een oude en kwetsbare man is geworden.
Ook de naasten van het slachtoffer zijn zeer aangedaan door de overval, temeer daar één van de daders de stiefzoon van de zoon van het slachtoffer is. Daarnaast heeft de overval een grote impact gehad op de inwoners in Maren-Kessel, de woonplaats van het slachtoffer. Uit de verklaringen die zijn afgelegd blijkt dat ook zij geschokt zijn en zich niet langer veilig voelen in hun woning.
De rechtbank houdt de beide verdachten in gelijke mate verantwoordelijk voor de overval. Verdachte heeft weliswaar het geweld toegepast, maar de medeverdachte was nauw betrokken bij de overval. De medeverdachte was de initiatiefnemer; hij wist dat er een grote kans bestond dat het slachtoffer thuis zou zijn en er een fysieke confrontatie zou plaats vinden tussen het slachtoffer en verdachte en hij wist dat verdachte een mes en tie-wraps bij zich had. De medeverdachte aanvaardde daarmee dat geweld zou worden gebruikt. Beide verdachten hebben enkel oog gehad voor hun eigen belang, het geldelijk gewin. Het geld hebben zij opgemaakt aan luxe goederen en uitgaan. Beide verdachten hebben de overval tezamen voorbereid en uitgevoerd. De rechtbank neemt het hen beide kwalijk dat zij geen hulp hebben ingeroepen terwijl zij wisten dat het slachtoffer oud en gewond in de woning lag.
In het voordeel van verdachte geldt dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is.
Over verdachte is door psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw op 23 oktober 2019 gerapporteerd. Op 29 maart 2020 heeft psychiater drs. E.L.G. Heinsma-Carlier een gedragskundige rapportage uitgebracht over verdachte.
Volgens de psycholoog is er bij verdachte sprake van een stoornis in het cannabisgebruik en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en anti-sociale trekken. De psycholoog ziet op basis van zijn onderzoek, waaronder testpsychologisch onderzoek en informatie van referenten, kenmerken bij verdachte die wijzen op een psychopathiforme ontwikkeling. Omdat verdachte door de pathologische persoonlijkheidstoerusting niet in volledige vrijheid over zijn vrije wil kon beschikken adviseert de psycholoog om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Om de verontrustende scheefgroei van de persoonlijkheid om te buigen zou een langdurig, intensieve en klinische behandeling nodig zijn, bij voorkeur in een forensisch (ortho)psychiatrische setting met als doelgroep behandeling van adolescenten en jongvolwassenen. In een setting van volwassenen kan verdachte verharden in zijn psychopathiforme persoonlijkheid.
Bij de weging of het jeugdstrafrecht toegepast moet worden is het aspect van de psychopathische trekken een ernstige contra-indicatie. De psycholoog adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht met een snelle start van de behandeling binnen het kader van een Tbs met voorwaarden.
De reclassering bevestigt in het rapport van 28 februari 2020 dat de psychopathiforme ontwikkeling een duidelijke contra-indicatie is voor het jeugdstrafrecht. De reclassering heeft een indicatiestelling aangevraagd bij een forensisch psychiatrische kliniek voor adolescenten. De indicatiestelling is afgewezen omdat verdachte daar niet vanuit het volwassenstrafrecht geplaatst worden.
De psychiater onderschrijft de door de psycholoog geconstateerde psychopathiforme ontwikkeling niet. Ter terechtzitting heeft zij, daar naar gevraagd, verklaard dat zij wel de PCL-R (
Psychopathy Checklist-Revised)test heeft afgenomen, maar ze heeft niet kunnen vaststellen dat het recidiverisico en de behandelbaarheid worden bepaald door psychopathie.
De psychiater ziet onvoldoende aanwijzingen voor een meer klassieke antisociale ontwikkelingsgang vanaf jonge leeftijd. Volgens haar is er een relatie tussen anti-sociale (en narcistische) gedragskenmerken en intensief middelengebruik, hetgeen onder andere blijkt uit het wijken van deze kenmerken na langer durende abstinentie in de justitiële jeugdinrichting. Het anti-sociale gedrag op jong volwassen leeftijd lijkt opgevat te moeten worden als meer secundair aan intensief cannabisgebruik bij een kennelijk onderliggende kwetsbaarheid. Verdachte voldoet in onvoldoende mate aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel is hij met zijn verslavingsgevoeligheid, identiteitsproblematiek (sociaal beïnvloedbaar) en gerichtheid op duidelijkheid en structuur kwetsbaar in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Zij komt tot de diagnose: Stoornis in het cannabisgebruik en een bedreigde (anti-sociale) persoonlijkheidsontwikkeling (met narcistische kenmerken).
Ook de psychiater adviseert de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Bij het doornemen van de indicatiecriteria van de wegingslijst adolescentenstrafrecht komt de psychiater tot het advies verdachte te berechten onder het jeugdstrafrecht. Zij vindt de volgende wegingscriteria van toepassing:
-verdachte komt jonger over dan zijn leeftijd, - kan eigen gedrag beperkt organiseren, - een pedagogische aanpak en gezinsgerichte hulpverlening is nodig, -continuering van scholing is noodzakelijk, -verdachte neemt actief deel aan het gezin van herkomst.
Anders dan de psycholoog ziet zij geen contra-indicatie (psychopathische trekken) voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
De psychiater acht ondersteuning/behandeling van verdachte van belang om de stap naar zelfstandig sociaal maatschappelijk functioneren alsnog goed te maken. Haar voorkeur gaat uit naar een ambulante behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
In het rapport van 29 mei 2020 van de reclassering wordt de visie van de psychiater onderschreven. Onder toezicht van de jeugdreclassering zou de ambulante behandeling gericht moeten zijn op het abstinent blijven van middelen, versterken van de weerbaarheid, verstevigen van de autonomie en terugvalpreventie. Ten tijde van het rapport was er geen ambulant behandeltraject of geschikte huisvesting voorhanden. Ter terechtzitting werd bekend dat verdachte bij zijn vader kon gaan wonen.
De rechtbank stelt vast dat beide gedragskundigen niet tot een eensluidende diagnose zijn gekomen. Ook komen zij ieder, waarschijnlijk als gevolg daarvan, tot een ander strafadvies. Psychopathologische kenmerken vormen immers een contra-indicatie voor het jeugdstrafrecht.
Op grond van de informatie die de rechtbank heeft verkregen uit het onderzoek ter terechtzitting, het zaaksdossier en de rapportages herkent de rechtbank verdachte meer in de diagnose van de psychiater. De psychiater heeft de PCL-R test afgenomen en vastgesteld dat verdachte negatief scoorde op de test. De psychiater heeft verdachte onderzocht op een moment waarop hij al geruime tijd geen cannabis gebruikte; het cannabisgebruik beïnvloedde het gedrag van verdachte in hoge mate negatief. De psychiater heeft bij haar onderzoek betrokken de verkorte delict analyse, uitgevoerd door F. van Doorn, GZ-psycholoog bij de Hunnerberg. Deze laatste stelt dat in de delict analyse een ander beeld is verkregen dan dat dat de psycholoog schetst. Uit het tweede Perspectiefplan Youturn van de justitiële jeugdinrichting waar verdachte inmiddels ruim een jaar verblijft, dat de psycholoog niet, maar de psychiater door tijdsverloop wel bij haar onderzoek heeft kunnen betrekken, komt een positiever beeld van verdachte naar voren dan in de psychologische rapportage. Opvallend is ook dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft en dat volgens moeder zij pas twee jaar voor het tenlastegelegde de grip op haar zoon kwijtraakte.
Naar het oordeel van de rechtbank komt gelet op het voorgaande onvoldoende vast te staan dat bij verdachte sprake is van een psychopathiforme ontwikkeling.
Hoewel aldus de psychopathiforme ontwikkeling in deze zaak geen contra-indicatie is voor toepassing van het jeugdstrafrecht zal de rechtbank de psychiater niet volgen in haar advies verdachte te berechten onder het jeugdstrafrecht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het jeugdstrafrecht van toepassing op jongeren van 12 tot en met 17 jaar.
Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter ten aanzien van jongvolwassenen tot 23 jaar, indien de rechter daartoe grond ziet in de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechter kan zich daarbij laten adviseren door de reclassering en gedragsdeskundigen, maar maakt uiteindelijk zelf de afweging. De deskundigen maken bij hun advisering gebruik van de Wegingslijst adolescentenstrafrecht.
Verdachte was ten tijde van de overval 20 jaar, hij was derhalve de leeftijd voor het jeugdstrafrecht ruim gepasseerd. De rechtbank is van oordeel dat er bij de leeftijd van 20 jaar bijzondere redenen moeten zijn die berechting onder het jeugd strafrecht noodzakelijk maken. Uitgangspunt blijft immers dat jongvolwassenen die ouder zijn dan 18 jaar volgens het commune strafrecht worden veroordeeld.
De rechtbank ziet onvoldoende redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.
Vooropgesteld wordt dat verdachte betrokken is bij een zeer ernstig feit waar doorgaans jarenlange gevangenisstraffen worden opgelegd. Berechting onder het jeugdstrafrecht leidt bij ernstige delicten meestal tot een aanmerkelijk lichtere bestraffing. De maximum jeugdgevangenisstraf is immers twee jaar. Toepassing van jeugdstrafrecht is bij een ernstig delict als het onderhavige maatschappelijk gezien slechts aanvaardbaar wanneer toepassing van het jeugdstrafrecht uit pedagogisch oogpunt niet alleen gewenst, maar ook noodzakelijk is. De rechtbank begrijpt dat de voorkeur van de psychiater en de reclassering uitgaat naar het jeugdstrafrecht, maar noodzakelijk acht de rechtbank deze keuze niet.
Voor wat betreft de gestelde beïnvloedbaarheid van verdachte concludeert de rechtbank, kijkend naar de overval en de betrokkenheid van verdachte daarbij, dat hoewel de medeverdachte de initiatiefnemer was, verdachte zich niet slechts heeft laten meeslepen. Ook is er geen sprake van impulsief handelen, zoals dat vaak bij jonge daders is te zien. Verdachte en zijn mededader zijn planmatig te werk gegaan. Aan de overval is een wekenlange voorbereiding vooraf gegaan, waarbij ook verdachte zelf initiatief heeft genomen, onder meer bij de verkenning. Verder heeft verdachte op 29 december 2018 welbewust het risico genomen dat het tot een fysieke confrontatie met het slachtoffer zou komen. Ook opvallend is dat verdachte toen het slachtoffer gewond was geraakt is, niet in paniek is weggerend, maar dat hij verder is gegaan met het zoeken naar de kluis waarvan zij dachten dat die in de woning aanwezig was.
Uit het rapport van de psychiater en het Perspectiefplan van 28 mei 2020 zoals dat in het rapport en door de reclassering in haar rapport van 29 mei 2020 wordt samengevat blijkt dat verdachte weliswaar nog steun en begeleiding nodig heeft bij zijn verdere ontwikkeling naar volledige zelfstandigheid en het abstinent blijven van cannabis, maar de rechtbank leest daarin ook dat verdachte een flinke ontwikkeling heeft doorgemaakt, dat hij assertiever is geworden, minder afhankelijk is en dat hij bewust bezig is met het zich richten op de toekomst. Binnen de Hunnerberg heeft hij zijn opleiding opgepakt. De psychiater vermeldt dat verdachte behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur, dat hij de neiging heeft weinig kritisch mee te gaan in het gedrag van derden, dat de gewetensfuncties en de mate van empathie imponeren als weinig ontwikkeld, maar ook dat verdachte een redelijk goed inzicht heeft in zijn problematiek, dat hij naar zijn eigen aandeel in zijn gedrag kan kijken en hierin verantwoordelijkheid lijkt te nemen. De intelligentie wordt klinisch ingeschat als gemiddeld. Zijn motivatie voor behandeling lijkt bepaald te zijn door het besef van de mogelijke consequenties maar ook dat hij niet meer in een dergelijke situatie terecht wil komen.
De rechtbank is alle informatie en adviezen afwegend er van overtuigd dat de door de deskundigen voorgestelde begeleiding ook zou kunnen plaatsvinden in het kader van het volwassenen strafrecht.
Te zijner tijd kan de reclassering verdachte begeleiden en kan ambulante behandeling plaats vinden in het kader van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Onder verwijzing naar de gedragskundige rapportages, waarin wordt gewezen op het risico dat verdachte in de volwassenen gevangenis zal verharden adviseert de rechtbank om de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in een penitentiaire inrichting met een speciale afdeling voor adolescenten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving voor zo’n ernstig feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Bij een overval in een woning geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 5 jaar. Strafverzwarend zijn de ernst van het letsel dat het slachtoffer is toegebracht en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In het voordeel van verdachte weegt mee zijn jonge leeftijd. Ook neemt de rechtbank het advies van de gedragsdeskundigen terzake de toerekening over en verklaart de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar. Daarvan zullen zestien maanden niet ten uitvoer worden gelegd indien verdachte zich houdt aan de hierna genoemde voorwaarden.
Ten aanzien van deze ernstige feiten en dergelijk gedrag kan namelijk slechts worden gereageerd met oplegging van een forse vrijheidsbenemende straf en kan niet volstaan worden met een straf die gelijk is aan de duur die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal de rechtbank dan ook afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de strafvorderlijke belangen prevaleren boven de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zal om die reden tevens het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 12.031,28, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, immateriële schade, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 9.504,20,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht om dit bedrag hoofdelijk toe te wijzen.
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de posten: camera met bel, veiligheidsknop buitendeur, Watchi Care horloge en reiskosten van de familie van [slachtoffer 1] omdat dit naar de mening van de officier van justitie geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade betreft.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ad € 5.000,- en materiële schadevergoeding ad € 5.630,18 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde reis-en parkeerkosten van de familie van [slachtoffer 1] aan te merken als toewijsbare verplaatste materiële schade ex artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking en zullen daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering: camera met bel ad € 149,-, veiligheidsknop buitendeur ad € 438,95 en Watchi Care horloge ad € 313,33, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 500.00.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het bedrag van € 10.630,18 bestaande uit materiële en immateriële schade, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 26.500,- aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 subsidiair: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; t.a.v. feit 2 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregelen:
t.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair: gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering in de regio waar hij verblijft; veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door GGZ Oost-Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
-dat veroordeelde abstinent blijft van het gebruik van drugs en meewerkt aan controle op dit verbod; de controle op dit verbod vindt plaats door middel van urineonderzoek; de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft aan de reclassering opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
t.a.v. feit 1 subsidiair:maatregel van schadevergoeding van € 10.630,18 subsidiair 87 dagen gijzeling;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van €10.630,18 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen gijzeling; het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.000,- immateriële schade en € 5.630,18 materiële schade;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 11.130,18, te weten € 5.000,- en immateriële schade en € 5.630,18,- materiële schade;
het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 500,00 (proceskosten);
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten de posten: camera met bel ad € 149,-, veiligheidsknop buitendeur ad € 438,95 en Watchi Care horloge ad € 313,33 niet- ontvankelijk is;
t.a.v. feit 2 primair:maatregel van schadevergoeding van € 26.500,- subsidiair 167 dagen gijzeling;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 26.500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 167 dagen gijzeling;
het bedrag bestaat uit materiële schade (post: geld uit de kluis gestolen).
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 26.500,- te weten materiële schadevergoeding (post: geld uit de kluis gestolen);
het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 29 juni 2020.
Mr. Kooijmans-de Kort is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, onderzoek Hatzfeld/ OB1R018182, aantal pagina’s: 481. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal pag. 107-110.
3.Proces-verbaal pag. 120.
4.Proces-verbaal pag. 386-391.
5.Proces-verbaal pag. 342-350;
6.Proces-verbaal pag. 351-352.
7.Proces-verbaal pag. 402-414
8.Proces-verbaal pag. 325.