In deze zaak vordert de eiseres in conventie de schorsing van de tenuitvoerlegging van dwangsommen die zijn opgelegd bij een eerder vonnis in kort geding. De eiseres stelt dat de gedaagde misbruik maakt van zijn recht tot executie van de dwangsommen, omdat de afwezigheid van omgang tussen de gedaagde en de minderjarige niet aan haar te wijten is. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen sprake is van misbruik van executierecht. In reconventie vordert de gedaagde dat de eerder vastgestelde omgangsregeling moet worden nagekomen, op straffe van lijfsdwang. De voorzieningenrechter wijst de vordering in conventie af, maar kent de vordering in reconventie toe, omdat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat was om de omgangsregeling na te komen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de man en de minderjarige zwaarder wegen dan de persoonlijke vrijheid van de vrouw, waardoor lijfsdwang gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2020 door mr. E. Loesberg.