Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdediging nog onderzoekwensen heeft in deze zaak. Volgens verdachte hadden medegedetineerden ‘ [alias 1] ’ en ene ‘ [alias 2] ’ een prijs op zijn hoofd gezet. Een aantal Polen had geld gekregen om verdachte in elkaar te slaan. Verdachte heeft verklaard dat gevangenisbewaarder [slachtoffer 1] binnen de inrichting alles regelde voor [alias 1] en [alias 2] . Verdachte heeft gezegd dat hij hierover meerdere keren heeft gesproken met [afdelingshoofd] en dat hij ook de directie heeft geïnformeerd. Ook is hij met medewerkers van de inrichting, waaronder [naam medewerker] , een gesprek aangegaan over hetgeen hij wist van de invoer van contrabande in de inrichting. [slachtoffer 1] , de bewuste bewaarder, betrof de persoon die in dit verband was genoemd als een bewaarder “die dingen kon regelen”. Op een gegeven moment is binnen de inrichting bekend geworden dat verdachte hierover heeft gesproken. Vervolgens is hij bedreigd en heeft hij vernomen dat er een prijs op zijn hoofd zou staan en dat hij aangepakt zou worden.
Op de ochtend van 13 augustus 2019, vlak voor het incident, is op camerabeelden te zien dat verdachte zijn cel in gaat en dat daarna de bewaarder [slachtoffer 1] en twee medegedetineerden de cel van klager binnengaan. Verdachte voelde zich bijzonder bedreigd en in het nauw gedreven en heeft zich vervolgens geuit zoals hij zich heeft geuit.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de [afdelingshoofd] en [naam medewerker] als getuigen te horen over de gebeurtenissen zodat de achtergrond van hetgeen de uitbarsting bij verdachte heeft veroorzaakt helder en duidelijk wordt. Dit is niet enkel van belang in het kader van een eventueel te voeren variant van een noodweerverweer, doch in ieder geval ook voor een eventuele strafoplegging. De verdediging kan zich vinden in de suggestie van de rechtbank dat, mocht de rechtbank bij de beraadslaging tot het oordeel komen dat de [afdelingshoofd] en [naam medewerker] als getuigen moeten worden gehoord, de rechtbank het onderzoek daartoe zal heropenen.
Subsidiair was er volgens de verdediging sprake van putatief noodweerexces. Verdachte had gehoord dat er in de inrichting een prijs op zijn hoofd stond. Met instemming van gevangenisbewaarder [slachtoffer 1] kwamen er de bewuste dag meerdere gedetineerden naar de cel van verdachte. Verdachte voelde zich hierdoor angstig en bedreigd, zeker tegen de achtergrond van hetgeen hij eerder had gehoord. Die angst zorgde voor agressie. Verdachte vond dat hij nu van zich af moest slaan anders was het te laat. Minst genomen dacht hij dat hij in een noodweersituatie verkeerde. Hij dacht dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen hij zich moest verdedigen. Dat verdachte daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden moge gelet op het handelen van verdachte duidelijk zijn. Deze overschrijding kwam vanuit een hevige gemoedsopwelling, de angst dat hij werd aangevallen, de wetenschap dat er een prijs op zijn hoofd stond, en de omstandigheid dat er medegedetineerden zijn cel binnen kwamen lopen onder het toeziend oog van bewaarder [slachtoffer 1] .
Gelet op dit alles doet de verdediging een beroep op putatief noodweerexces en wordt verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.