ECLI:NL:RBOBR:2020:3375

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
C/01/350244 / FA RK 19-4248
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheidingsprocedure met betrekking tot de rechtsgeldigheid van huwelijken en nevenvoorzieningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2020, gaat het om een verzoek tot echtscheiding van een Nederlands huwelijk dat nietig is verklaard vanwege een eerder geldig huwelijk in het buitenland. Partijen, zowel in Nederland als in het buitenland gehuwd, hebben een complexe juridische situatie gecreëerd door parallelle scheidingsprocedures. De vrouw verzocht om aanhouding van de Nederlandse procedure totdat de buitenlandse echtscheiding erkend zou worden, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de buitenlandse rechter al uitspraak had gedaan. De rechtbank concludeerde dat het Nederlandse huwelijk niet rechtsgeldig was op basis van artikel 1:33 BW, waardoor het verzoek tot ontbinding niet kon worden toegewezen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan totdat duidelijk was of de buitenlandse echtscheiding in Nederland erkend zou worden. De zaak heeft ook implicaties voor de nevenvoorzieningen, zoals zorg- en omgangsregelingen voor de kinderen, die eveneens afhankelijk zijn van de erkenning van de buitenlandse uitspraak. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de erkenning van de buitenlandse uitspraak en de eventuele noodzaak van een ouderschapsplan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/350244 / FA RK 19-4248
Tussenbeschikking d.d. 26 juni 2020 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.H. Kroon, gevestigd te Eindhoven,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.A. Ray, gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 5 september 2019;
- het verzoek in incident van de man, tevens voorwaardelijk verweerschrift met zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift van de vrouw in incident tevens voorwaardelijk aanvullend
zelfstandig verzoek
- het aanvullend zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de correspondentie waaronder:
 een brief met bijlagen d.d. 24 september 2019 van mr, Ray;
 een F9-formulier d.d. 8 januari 2020 van mr. Ray;
 een F9-formulier d.d. 16 januari 2020 van mr. Ray;
 een brief met bijlage d.d. 4 mei 2020 van mr. Ray;
 een brief met bijlagen d.d. 7 mei 2020 van mr. Ray.
1.2.
Op 13 mei 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en deze behandeling heeft in verband met de maatregelen rond de verspreiding van het Coronavirus telefonisch plaatsgevonden. Gehoord zijn partijen bijgestaan door hun advocaten.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] .
2.2.
Vast staat ook dat partijen op [datum] zijn gehuwd in [land] .
2.3.
Partijen hebben zowel hebben de Nederlandse als de [buitenlandse] nationaliteit, zodat de zaak een internationaal privaatrechtelijk karakter heeft.
2.4.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige C] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.5.
Litispendentie
2.5.1.
De man heeft voor alle verweren gesteld dat hij op [datum] een echtscheidingsprocedure is gestart in [land] . derhalve voordat de vrouw de onderhavige procedure is gestart. Om die reden is door de man verzocht dat de rechtbank het verzoek van de vrouw op grond van artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RV) zal aanhouden totdat de [buitenlandse] rechter op het verzoek tot echtscheiding heeft beslist.
2.5.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw stelt dat zij pas kennis heeft genomen van het verzoekschrift tot echtscheiding dat door de man in [land] is ingediend via het door de man in de onderhavige procedure ingediende verweerschrift. Zij stelt voorts dat zij niet naar [land] kan afreizen om daar verweer te voeren vanwege de zorg voor de kinderen, het ontbreken van financiële middelen, bedreigingen van de zijde van de man en het feit dat zij de [buitenlandse] taal niet machtig is. Ten slotte stelt de vrouw dat de rechtbank een discretionaire bevoegdheid heeft om een zaak aan te houden op grond van artikel 12 RV. De vrouw vindt het van belang dat een Nederlandse rechter over zowel de echtscheiding als de nevenvoorzieningen beslist. Zij wil niet afhankelijk zijn van de [buitenlandse] procedure waar zij geen zicht op heeft.
2.5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De [buitenlandse] rechter heeft op [datum] 2020 uitspraak gedaan op het verzoek tot echtscheiding dat door de man in [land] is ingediend. Door de [buitenlandse] rechtbank is de echtscheiding uitgesproken van het op
[datum] gesloten huwelijk tussen partijen. Tevens zijn nevenvoorzieningen uitgesproken ten aanzien van het zorgrecht voor de kinderen, een omgangsregeling en de kinderalimentatie.
Uit de uitspraak blijkt dat de vrouw in [land] in de procedure is verschenen en dat zij via een [buitenlandse] procureur verweer heeft gevoerd.
2.5.4.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen reden meer is om de Nederlandse procedure aan te houden, ondanks dat mogelijk een hoger beroep mogelijk is tegen de [buitenlandse] uitspraak. Het feit dat sprake is van een dubbel huwelijk tussen dezelfde personen, het feit dat er een [buitenlandse] echtscheidingsuitspraak is afgegeven en de belangen van de kinderen maken dat er duidelijkheid moet komen over de voortgang van de Nederlandse procedure.
2.6.
Rechtsgeldigheid huwelijken
2.6.1.
Niet in geschil is dat partijen zowel in [land] als in Nederland met elkaar zijn gehuwd. Dit roept de vraag op naar de rechtsgeldigheid van de huwelijken.
2.6.2.
Partijen stellen dat zij hebben getracht om het [buitenlandse] huwelijk in Nederland in te schrijven, maar dat dit niet is gelukt. De reden waarom dit niet is gelukt is onbekend gebleven. Uit de uitspraak van de [buitenlandse] rechter blijkt dat partijen zijn gehuwd op basis van de Koran en de [regeling] . De [regeling] betreft de [buitenlandse] wet. Er zijn geen aanwijzingen dat het [buitenlandse] huwelijk niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Partijen verklaren ook dat er praktische redenen aan het Nederlandse huwelijk ten grondslag hebben gelegen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het [buitenlandse] huwelijk op grond van artikel 10:31 Burgerlijk Wetboek (BW) in Nederland wordt erkend.
2.6.3.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het Nederlands huwelijk rechtsgeldig is. De man stelt dat sprake is van een nietig huwelijk. De vrouw stelt dat het huwelijk hoogstens vernietigbaar is, maar dat daar geen verzoek toe is gedaan.
2.6.4.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:33 BW een persoon tegelijkertijd slechts met één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Weliswaar is daaraan voldaan, maar uit de jurisprudentie volgt dat artikel 1:33 BW ook een beletsel vormt voor twee huwelijken tussen dezelfde personen als het eerste huwelijk, in casu het [buitenlandse] huwelijk van [datum] , rechtsgeldig blijkt te zijn.
Nu het [buitenlandse] huwelijk van [datum] rechtsgeldig is, partijen zijn het daar feitelijk ook over eens, is het Nederlandse huwelijk nietig.
2.7.
Verzoeken tot echtscheiding
2.7.1.
Het verzoek van de vrouw om het Nederlandse huwelijk te ontbinden kan niet worden toegewezen. Het Nederlandse huwelijk is nietig en kan dan ook niet ontbonden worden.
2.7.2.
De vrouw heeft subsidiair verzocht de echtscheiding van het [buitenlandse] huwelijk uit te spreken. Omdat er inmiddels een uitspraak tot echtscheiding is van een [buitenlandse] rechter ten aanzien van het [buitenlandse] huwelijk, kan dit verzoek van de vrouw eerst in behandeling worden genomen indien de [buitenlandse] echtscheidingsuitspraak in Nederland niet kan worden erkend. Door de man is op de mondelinge behandeling verklaard dat een verzoek daartoe nog moet worden gedaan.
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om de echtscheiding van het [buitenlandse] huwelijk uit te spreken wordt aangehouden.
2.8.
Nevenvoorzieningen
2.8.1.
Ten aanzien van de in de Nederlandse procedure verzochte nevenvoorzieningen heeft eveneens te gelden dat moet worden afgewacht of de [buitenlandse] uitspraak in Nederland kan worden erkend.
Voor het geval de [buitenlandse] uitspraak in Nederland wordt erkend zal de rechtbank alsdan moeten beoordelen of de door de [buitenlandse] rechter getroffen nevenvoorzieningen in Nederland kunnen worden erkend.
Voor het geval de [buitenlandse] uitspraak in Nederland niet kan worden erkend, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toe het uitspreken van de echtscheiding van het [buitenlandse] huwelijk beoordelen, alsmede de verzochte nevenvoorzieningen.
2.8.2.
De rechtbank merkt daarbij op dat ondanks het ontbreken van een bevoegdheid om over een verzochte echtscheiding te oordelen er steeds een bevoegdheid blijft bestaan om te oordelen over verzochte nevenvoorziening. Zoals de Hoge Raad in het arrest van
12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31, heeft geoordeeld blijft een Nederlandse rechter bevoegd om in ieder geval te oordelen over nevenvoorzieningen die betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijk. Deze bevoegdheid is gegrond op artikel 8 lid 1 Verordening Brussel II bis. Hetgeen is bepaald in artikel 827 RV staat daaraan niet in de weg.
2.8.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat alvorens kan worden geoordeeld over de verzochte nevenvoorzieningen ook duidelijk moet zijn of de [buitenlandse] echtscheidingsuitspraak in Nederland kan worden erkend. De behandeling en beslissing van de nevenvoorzieningen zal eveneens worden aangehouden.
2.8.4.
Op de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen dat er mogelijk een fout staat in de vertaling van de [buitenlandse] uitspraak waar het betreft het voldoen van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen door de vrouw aan de man. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover nog uit te laten.
2.8.5.
Ten slotte wijst de rechtbank partijen er op dat – als de rechtbank moet oordelen over de nevenvoorzieningen over de kinderen – zij een ouderschapsplan moeten indien op grond van artikel 815, lid 2 RV dan wel artikel 1:253a BW.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt iedere verdere beslissing
pro formaaan tot
26 oktober 2020;
3.2.
stelt beide partijen in de gelegenheid om uiterlijk op de pro forma datum:
  • de rechtbank te informeren over de erkenning van de [buitenlandse] uitspraak inzake de echtscheiding tussen partijen;
  • zo de [buitenlandse] echtscheidingsuitspraak is erkend, zich uit te laten over de erkenning van de door de [buitenlandse] rechter getroffen nevenvoorzieningen;
  • zo de rechtbank moet oordelen over de verzochte voorzieningen voor de kinderen, een ouderschapsplan over te leggen dan wel gemotiveerd aan te geven waarom dat niet mogelijk is;
  • zich uit te laten over de vraag of de Nederlandse vertaling van de [buitenlandse] uitspraak een fout bevat wat betreft de onderhoudsbijdrage voor de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier 26 juni 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..