ECLI:NL:RBOBR:2020:3496

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
C/01/358693 / KG ZA 20-275
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting uit lidmaatschap van een jagersvereniging en de rechtsgeldigheid van statutenwijzigingen

In deze zaak heeft eiser, een lid van de Jagersvereniging [gedaagde], een kort geding aangespannen tegen de vereniging na zijn ontzetting uit het lidmaatschap. De ontzetting vond plaats tijdens een algemene ledenvergadering op 1 mei 2020, waar met een meerderheid van stemmen werd besloten om eiser te ontzetten. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van deze ontzetting en stelt dat deze in strijd is met de statuten van de vereniging en de redelijkheid en billijkheid. Hij vordert onder andere dat het besluit tot ontzetting wordt vernietigd en dat hij zijn activiteiten als lid mag voortzetten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ontzetting een zwaar middel is en dat de vereniging niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser in strijd met de statuten heeft gehandeld. De rechter oordeelt dat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. De rechter schorst het besluit tot ontzetting en bepaalt dat eiser zijn lidmaatschapsrechten mag uitoefenen totdat er een nieuw besluit is genomen of de bodemrechter een uitspraak doet. Tevens wordt de vereniging veroordeeld om binnen 48 uur een buitengezelschapsverklaring aan eiser te verstrekken, zodat hij zijn jachtactiviteiten kan voortzetten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming binnen verenigingen en de bescherming van de rechten van leden. De rechter wijst erop dat de vereniging haar leden tijdig en volledig moet informeren over relevante zaken, zoals de status van leden en de gevolgen van statutenwijzigingen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor verenigingen om transparant en rechtvaardig te handelen in hun besluitvorming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/358693 / KG ZA 20-275
Vonnis in kort geding van 13 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
de vereniging
JAGERSVERENIGING [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J.E. Stassen te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2020 met 30 producties;
  • de mondelinge behandeling via Skype op 25 juni 2020;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] met 11 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een jagersvereniging en oefent het jachtrecht uit ten aanzien van een aantal percelen gelegen in de [naam gebied] (gemeente [plaats] ). Zij is ten aanzien van deze velden jachthouder. [gedaagde] is zelf geen eigenaar van het jachtgebied. Om het jachtrecht voor deze gronden te verkrijgen heeft [gedaagde] huurovereenkomsten gesloten met de eigenaren van de percelen. Op basis van deze huurovereenkomsten is het jachtrecht aan [gedaagde] verhuurd en heeft [gedaagde] de bevoegdheid om aan derden toestemming te verlenen om buiten haar gezelschap (met een buitengezelschapsverklaring) of in haar gezelschap (met een gezelschapsverklaring) de jacht te mogen uitoefenen op deze percelen.
2.2.
[gedaagde] telt momenteel 7 leden, waarvan drie bestuursleden: voorzitter de heer [naam voorzitter] , - penningmeester de heer [naam penningmeester] en secretaris de heer [naam secretaris] (hierna: [naam secretaris] ).
2.3.
[gedaagde] is opgedeeld in combinaties die bestaan uit één of meerdere leden met een vastgesteld jachtterrein binnen het jachtterrein van [gedaagde] . [eiser] is al geruime tijd lid van [gedaagde] en vormt met de heer [naam lid] (hierna: [naam lid] ) een combinatie voor jachtveld A. [gedaagde] kent in totaal drie van dergelijke jachtvelden.
2.4.
[eiser] is jaarlijks door [gedaagde] in het bezit gesteld van een buitengezelschapsverklaring, waarmee hij buiten aanwezigheid van (bestuurs)leden van [gedaagde] de jacht op jachtveld A kon uitoefenen.
2.5.
[eiser] is in het verleden secretaris van het bestuur van [gedaagde] geweest. Hij is begin 2018 teruggetreden als secretaris van [gedaagde] , vanwege onenigheid over het te voeren beleid. Sindsdien heeft [eiser] geen algemene ledenvergadering (hierna: ALV) meer bijgewoond, maar heeft zich – zonodig - met een volmacht door [naam lid] laten vertegenwoordigen.
2.6.
In het jaar 2019 is er frictie ontstaan tussen [eiser] en de bestuursleden van [gedaagde] . Een en ander heeft er in geresulteerd dat [gedaagde] [eiser] de benodigde buitengezelschapsverklaring voor de periode april 2019-april 2020 (in eerste instantie) niet heeft verstrekt.
2.7.
[eiser] heeft hierop [gedaagde] in kort geding gedagvaard en – onder andere - gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het aan [eiser] verstrekken van de buitengezelschapsverklaring.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 28 maart 2019 (C/01/34413/KG ZA 19-159) heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] uiterlijk op 29 maart 2019 te 12.00 uur de buitengezelschapsverklaring te verstrekken.
2.9.
[gedaagde] heeft aan deze veroordeling voldaan door [eiser] in het bezit te stellen van de benodigde verklaring.
2.10.
In de loop van 2019 heeft [gedaagde] besloten de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging te wijzigen.
2.11.
Begin 2020 heeft het bestuur van [gedaagde] voorgesteld om de blokken A, B en C te herverdelen in een gelijk aantal blokken over de leden.
2.12.
Op 10 januari 2020 heeft een ALV plaatsgehad. Op deze vergadering is aangenomen een voorstel tot wijziging van de statuten en van het
huishoudelijk reglement.
Artikel 2 van de statuten luidde tot de statutenwijziging als volgt:
1. Het doel van de vereniging is:
a. het behartigen van de belangen van de leden/jachtaktehouders van de vereniging;
b. het realiseren van een verantwoord faunabeheer.
2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door:
a. samenwerking, inclusief het afsluiten van jachthuurovereenkomsten, met (gemeentelijke) overheidsinstanties, ondernemers en particulieren met betrekking tot gronden en terreinen waarop haar leden bij wege van
vergunning de jacht kunnen uitoefenen; -
b. in het huishoudelijk reglement regels en afspraken vast te leggen die voortvloeien uit de doelstelling.
2.13.
Na de statutenwijziging is aan artikel 2 lid 2b het volgende toegevoegd “zorg te dragen voor een evenredige verdeling van de gronden en terreinen over het aantal leden van de vereniging
”.
2.14.
In artikel 5 lid 1 van de statuten is geregeld hoe het lidmaatschap eindigt. Onder andere eindigt het lidmaatschap door ontzetting (artikel 5 lid 1 onder d van de statuten).
Artikel 5 lid 1 onder 4 van de statuten luidt als volgt:
Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer het lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Wanneer een lid de wettelijke regels omtrent de jacht overtreedt, geldt dit als een zodanig handelen in
strijd met de statuten en reglementen van de vereniging en een zodanige benadeling van de vereniging, dat dit een reden voor ontzetting vormt als in de vorige zin bedoeld. Ontzetting geschiedt door de algemene ledenvergadering. Het bestuur zal het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stellen, met opgave van de redenen.
2.15.
Tijdens de ALV van 7 februari 2020 is gestemd over de uiteindelijke hertoedeling van de blokken aan de leden. [eiser] heeft (per volmacht) voor de herverdeling gestemd.
2.16.
[naam secretaris] heeft sedert 2012 geen jachtakte. De akte is hem toen geweigerd omdat hij ten onrechte een antiek wapen in huis had. [naam secretaris] kan vanaf 1 april 2021 weer een aanvraag doen voor een jachtakte.
2.17.
[eiser] heeft op 16 maart 2020 bij het bestuur van [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de herverdeling van de blokken, stellende dat twee leden van [gedaagde] feitelijk door de herverdeling een groter blok hebben gekregen omdat [naam secretaris] daarvan ook deel is gaan uitmaken, terwijl [naam secretaris] feitelijk het komende jaar niet mag jagen omdat hij in ieder geval tot 1 april 2021 niet zal beschikken over een jachtakte. [eiser] was naar zijn zeggen niet ervan op de hoogte dat [naam secretaris] tot 1 april 2021 niet over een jachtakte zou beschikken. De jachtvelden hadden volgens [eiser] over 6 leden verdeeld moeten worden. De beslissing diende volgens [eiser] te worden teruggedraaid, zodat hij en [naam lid] weer kunnen jagen op het oorspronkelijke (grotere) blok.
2.18.
Op 22 maart 2020 heeft [naam secretaris] namens [gedaagde] op de brief van [eiser] gereageerd en [eiser] medegedeeld dat niemand binnen de vereniging onjuist is voorgelicht en dat [eiser] ervan op de hoogte was dat [naam secretaris] tot 1 april 2021 geen jachtakte had en dat in de ALV het verdelen van de blokken is besproken en unaniem is aangenomen om het in 7 gelijke delen te verdelen.
2.19.
Hierna heeft tussen de advocaat van [eiser] en [gedaagde] enige correspondentie plaatsgevonden over onder andere de herverdeling van de blokken.
2.20.
Op 22 april 2020 heeft [gedaagde] aan de leden een uitnodiging verstuurd voor een te houden ALV op 1 mei 2020. Op de agenda stond als punt 3:
Bespreken van het verzet van [eiser] tegen de herverdeling van het jachtveld van de jagersvereniging onder haar leden. Voorstel tot ontzetting [eiser] uit het lidmaatschap van Jagersvereniging [gedaagde] .
2.21.
Op de vergadering van 1 mei 2020 waren alle leden, behalve [naam lid] , aanwezig. [eiser] beschikte over een volmacht van [naam lid] . De advocaat van [eiser] was ook op de vergadering aanwezig. Met een meerderheid van stemmen (5 tegen 2) is door de ALV ingestemd met de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap.
2.22.
[eiser] heeft bij bericht van 1 mei 2020 bezwaren geuit tegen de ontzetting en [gedaagde] medegedeeld dat hij de ontzetting in rechte zal aanvechten.
2.23.
Bij brief van 5 mei 2020 is de ontzetting van [eiser] schriftelijk bevestigd. Voorzover hier relevant staat hierin het volgende :
“(…)
Tijdens de ledenvergadering van 10 januari 2020 zijn de wijzigingen van de statuten en het huishoudelijk reglement voorgesteld. Alle leden van de jagersvereniging zijn tijdig geïnformeerd en akkoord gegaan met deze wijzigingen en deze zijn aldus vastgesteld. Zelf bent u middels een volmacht akkoord gegaan met deze wijzigingen.
Tijdens de ledenvergadering van 7 februari 2020 is de nu geldende herverdeling van het jachtveld van Jagersvereniging [gedaagde] voorgesteld op basis van artikel 2 lid 2b van de statuten. Alle leden van de jagersvereniging zijn ruim voorafgaand aan de vergadering geïnformeerd en akkoord gegaan met deze nieuwe indeling. Ook u hebt op geen enkele wijze bezwaar geuit tegen deze indeling en u bent dus eveneens akkoord gegaan. Gevolg geven aan uw verzet zou een omvangrijke verandering voor alle leden betekenen, terwijl alle leden nu juist akkoord waren met de wijzigingen.
Op 18 maart 2020 ontvangt het bestuur van de vereniging een mailbericht van uw advocaat mr. Douwes, waarin hij ons mededeelt dat hij de belangen van ons lid [naam lid] behartigt jegens Jagersvereniging [gedaagde] . Tijdens een telefoongesprek op 9 april 2020 met een van de bestuursleden ontkent [naam lid] echter dat hij met advocaat Douwes contact heeft gehad om zijn belangen te behartigen en dat hij in gesprek wil met het bestuur.
Op 11 april 2020 is er een gesprek geweest met [naam lid] en het volledige bestuur [naam voorzitter] , [naam secretaris] en [naam penningmeester] . Twee dagen voorafgaand aan dit gesprek zijn de hiervoor genoemde mailberichten van uw advocaat mr. Douwes aan [naam lid] gestuurd.
Tijdens het gesprek ontkent [naam lid] tegenover de bestuursleden ten stelligste dat hij advocaat mr. Douwes, mondeling of schriftelijk, opdracht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen jegens de jagersvereniging. [naam lid] vertelt het bestuur dat hij de naam Douwes niet eens kent.
Wij constateren dat u [naam lid] , een loyaal lid van onze jagersvereniging, betrekt in een gerechtelijke procedure van verzet tegen regels en afspraken van de vereniging, zonder dat [naam lid] daarvan op de hoogte is. Wij beschouwen dit als opruiing en een ernstige ondermijning van de sociale samenhang van onze vereniging.
Tijdens de ledenvergadering van 1 mei 2020 is daarom door zeven leden gestemd over een voorstel van het bestuur voor uw ontzetting uit het lidmaatschap van de verenging. Met een meerderheid van vijf stemmen is besloten om u met onmiddellijke ingang te ontzetten uit het lidmaatschap van Jagersvereniging [gedaagde] op basis van artikel 5 lid 2 van de statuten.
Uw verzet is op zeer ernstige wijze in strijd met de statuten, het huishoudelijk reglement en de besluiten van de ledenvergadering. De vereniging wordt hiermee ernstig benadeeld in haar belangen en belemmerd bij de uitoefening van haar activiteiten.
De ontzetting betekent dat u niet meer gemachtigd bent om te jagen, te beheren en de schade
te bestrijden binnen het jachtveld van de vereniging.
De Korpschef bijzondere wetten ontvangt per aangetekend schrijven een kopie van onderhavige brief.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
I. het besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van [gedaagde] te vernietigen en te bepalen dat [eiser] zijn activiteiten als lid van [gedaagde] mag voortzetten en zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van [gedaagde] mag uitoefenen totdat zijn lidmaatschap rechtsgeldig is beëindigd;
II. het besluit van 10 januari 2020 tot herverdeling van de blokken A1,B1 en Cl primair te vernietigen en subsidiair te schorsen totdat [gedaagde] tenminste zeven leden heeft die in het bezit zijn van een jachtakte;
III. het besluit van 7 februari 2020 tot toedeling van de blokken A2,B2,C2,D2,E2,F2 en G2 primair te vernietigen en subsidiair (1) te schorsen totdat [gedaagde] zeven leden heeft die in het bezit zijn van een jachtakte en (2) te bepalen dat indien enkel het besluit tot toedeling wordt geschorst, het zevende blok voor de duur van de schorsing wordt toebedeeld aan de leden die in het bezit zijn van een jachtakte;
IV. te bepalen dat [gedaagde] , bij een voornemen tot nieuwe herverdeling en/of toedeling van de blokken, dit voornemen (1) dient voor te leggen aan de algemene ledenvergadering en (2) de algemene ledenvergadering 14 dagen daaraan voorafgaand dient te informeren wie van de leden welk blok krijgt toebedeeld waarbij (3) [gedaagde] rekening dient te houden met alle belangen van de leden en (4) waarbij is gevoegd een advies van de WBE naar aanleiding van die voorgenomen nieuwe herverdeling en/of toedeling;
V. [gedaagde] te veroordelen een buitengezelschapsverklaring te verstrekken aan [eiser] , opdat [eiser] buiten gezelschap van (bestuurs) leden van [gedaagde] , de jacht, het beheer en de schadebestrijding kan uitoefenen op blok Al, althans blok A2 althans een ander blok dat [eiser] van [gedaagde] krijgt toebedeeld;
VI. [gedaagde] te veroordelen Korpscheftaken en andere derden die [gedaagde] heeft ingelicht over de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van [gedaagde] , in kennis te stellen van het onder I genoemde;
VII. [gedaagde] te veroordelen jaarlijks tijdig voor 1 april van ieder jaar een overzicht te verstrekken aan de algemene ledenvergadering waaruit blijkt welke leden in het bezit zijn van een jachtakte;
VIII. [gedaagde] te veroordelen steeds binnen één week nadat [gedaagde] duidelijk is geworden dat één of meer van haar leden niet meer in het bezit is van een jachtakte (1) dit kenbaar te maken aan de algemene ledenvergadering en (2) ervoor zorg te dragen dat het aan dat lid toebedeelde jachtveld wordt herverdeeld/hertoebedeeld onder/aan de andere leden van [gedaagde] ;
IX. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke is met het onder IV,V,VI,VII en VIII bepaalde;
X. te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [gedaagde] voor de afgifte van een buitengezelschapsverklaring, indien [gedaagde] niet binnen 7 dagen na het vonnis heeft meegewerkt aan het verstrekken van een buitengezelschapsverklaring aan [eiser] ;
XI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen in essentie en kort samengevat het volgende ten grondslag. Er bestaat geen grond voor de ontzetting, de ontzetting is in strijd met de statuten en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het bestuur van [gedaagde] heeft de algemene ledenvergadering bewust relevante informatie onthouden betreffende het niet beschikken van een jachtakte door [naam secretaris] . Door [naam secretaris] wel mee te laten delen in de verdeling van de blokken hebben de twee andere leden waarmee [naam secretaris] is ingedeeld een groter (1/3 deel) jachtgebied toebedeeld gekregen. Het bestuur heeft hier onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. [naam secretaris] kwalificeert volgens de statuten niet als lid omdat hij niet in het bezit is van een jachtakte. [naam secretaris] kan niet alleen geen lid zijn van [gedaagde] , hij kan ook geen deel uitmaken van het bestuur. En [naam secretaris] komt geen stemrecht toe. Niettemin heeft [naam secretaris] steeds deel uitgemaakt van het bestuur en heeft hij meegestemd bij belangrijke besluiten. Het bestuur heeft [naam secretaris] echter nodig om de stemverhouding tijdens de algemene ledenvergaderingen in haar voordeel te beïnvloeden.
[eiser] heeft [naam lid] bovendien niet betrokken in een gerechtelijke procedure zonder dat [naam lid] daarvan op de hoogte was. Er is geen sprake van opruiing en ernstige ondermijning van de sociale samenhang van de vereniging.
[eiser] kan op dit moment niet meer de jacht uitoefenen op zijn blok. Korpscheftaken zal
door de melding van [gedaagde] waarschijnlijk op korte termijn de jachtakte van [eiser] intrekken waardoor hij ook niet meer elders in Nederland en in het buitenland kan jagen en hij ook niet langer bevoegd is zijn (op de jachtakte vermelde) jachtwapens voorhanden te hebben. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de vorderingen I. en V.

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de spoedeisendheid van deze vorderingen (in samenhang bezien) in voldoende mate komen vast te staan. Niet in geschil is dat lidmaatschap van de vereniging en het hebben van een buitengezelschapsverklaring een voorwaarde is voor het ter plaatse uitoefenen van de jacht door [eiser] . De vorderingen tot vernietiging van besluiten van [gedaagde] kunnen niet worden toegewezen omdat daarvoor in kort geding geen plaats is.
4.2.
Kern van het geschil is of het besluit van 1 mei 2020 van [gedaagde] om [eiser] te ontzetten uit zijn lidmaatschap in stand kan blijven dan wel dat dit besluit nietig of vernietigbaar is. Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging of door ontzetting. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.3.
[gedaagde] heeft haar besluit om [eiser] te ontzetten gebaseerd op artikel 5 lid 4 van de statuten. Ter zitting heeft [gedaagde] (p.11 van de pleitaantekeningen) als nadere toelichting naar voren gebracht dat de hoofreden van de ontzetting is dat [eiser] door achteraf, zonder zich voldoende geïnformeerd te hebben of op vergaderingen verschenen te zijn deze besluiten, waar hij zelf vóór was weer te gaan aanvechten en dat hij hiermee handelt in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement. De vereniging is daardoor op een onredelijke wijze benadeeld in haar belangen en belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter niet althans niet voldoende geconcretiseerd in welk opzicht [eiser] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van [gedaagde] zou hebben gehandeld. [gedaagde] heeft geen bepalingen van de statuten of van het huishoudelijk reglement genoemd waarmee [eiser] in strijd zou hebben gehandeld.
Veeleer is hier, en dat blijkt uit de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en het eerder gevoerde kort geding, sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen. Echter, in hoeverre hieruit af te leiden is dat [eiser] [gedaagde] op onredelijke wijze heeft benadeeld en haar heeft belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten is onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] [naam lid] voor zijn karretje heeft willen spannen en dat [eiser] doelbewust voor tweespalt in de vereniging heeft willen zorgen. De voorzieningenrechter heeft gelet op de gedingstukken niet de indruk gekregen dat [naam lid] niet voor zichzelf kan opkomen. Alles overziend, valt vooralsnog in dit stadium niet in te zien waarom [gedaagde] er niet voor heeft gekozen om met [eiser] in maart en april 2020 in gesprek te blijven. Temeer, nu de ‘obstructie’ van [eiser] niet ervoor heeft gezorgd dat genomen besluiten niet uitgevoerd kunnen worden. De herverdeling van de jachtblokken is immers niet in gevaar gekomen.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gesteld kan worden dat in dit onderhavige geval is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW en het daarop gebaseerde artikel 5 lid 4 van de statuten aan ontzetting stelt. Nu [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, brengt dit mee dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat dit besluit vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW, zodat de voorzieningenrechter dit besluit zal schorsen. Het onder I gevorderde zal worden toegewezen op de wijze als na te melden.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat vordering V eveneens toewijsbaar is als na te melden.
Ten aanzien van de vorderingen II en III
4.6.
Een spoedeisend belang bij deze vorderingen is gesteld noch gebleken. Reeds gelet hierop dienen deze vorderingen te worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.7.
[eiser] heeft verzuimd te onderbouwen in hoeverre [gedaagde] in strijd met voorgeschreven procedures heeft gehandeld. De ALV, [eiser] bij volmacht, heeft op 10 januari 2020 ingestemd met de wijzigingen van de statuten. Daarna heeft er op 7 februari 2020 een ALV plaatsgevonden, om uitvoering te geven aan de nieuwe statuten en het nieuwe huishoudelijke reglement. Die uitvoering bestond uit het evenredig verdelen van het jachtveld tussen de leden. [eiser] was hier niet aanwezig en heeft bij volmacht ingestemd. Beide besluiten zijn unaniem genomen.
4.8.
Voorzover [eiser] heeft bedoeld dat de besluitvorming vernietigbaar is en vooruitlopend daarop deze geschorst dient te worden omdat [gedaagde] hem aangaande de status van [naam secretaris] binnen de vereniging bewust heeft misleid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.9.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestuur van [gedaagde] hem heeft misleid met betrekking tot [naam secretaris] . [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] al sinds 2012 weet dat [naam secretaris] geen jachtakte heeft. [eiser] is destijds akkoord gegaan met het lidmaatschap van [naam secretaris] en ook met zijn aanstelling als secretaris van het bestuur. Ook is niet gebleken dat [eiser] vóór de herverdeling een probleem had met de omstandigheid dat [naam secretaris] een deel van het jachtveld ter beschikking had. Na 2012 is [naam secretaris] , met instemming van alle leden, lid gebleven van de jagersvereniging. [naam secretaris] is contributie blijven betalen en heeft sinds 2013 een blok toegewezen gekregen. [eiser] kan gelet hierop niet in redelijkheid volhouden dat hij door [gedaagde] is misleid. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zich vooraf beter te laten voorlichten onder andere door actief te verschijnen op de ALV. Veeleer is na de herverdeling sprake van onvrede aan de zijde van [eiser] . Gebleken is dat zijn jachtgebied dat hij deelt met [naam lid] iets kleiner is geworden ten opzichte van voorheen. Het omgekeerde is dan logischerwijs in het verleden het geval geweest: [eiser] en [naam lid] hadden in verhouding een groter jachtblok ten opzichte van de overige leden. Door de herverdeling heeft [gedaagde] de blokken evenredig over de leden willen verdelen. In hoeverre dit in het gedrang komt met de belangen van [eiser] valt niet in te zien.
Ten aanzien van de vorderingen IV, VII en VIII
4.10.
Ook hier geldt dat een spoedeisend belang ontbreekt en dat reeds gelet hierop de vorderingen dienen te worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] heeft nagelaten een grondslag te noemen, bijvoorbeeld door te verwijzen naar statuten en/of huishoudelijk reglement waarin dergelijke verplichtingen voor [gedaagde] zijn opgenomen. Overigens is in de statuten en het huishoudelijk reglement niet van dergelijke verplichtingen gebleken. Indien [eiser] dergelijke verplichtingen opgenomen wil zien dan ligt het op zijn weg om te verzoeken om een statutenwijziging via de gebruikelijke wijze zoals neergelegd in de statuten. Het voeren van een kort geding is hiervoor niet de geëigende weg.
Ten aanzien van vordering VI
4.11.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt waarin zijn belang is gelegen bij toewijzing van deze vordering. Niet gebleken is dat [gedaagde] , met uitzondering van de Korpscheftaken, derden heeft ingelicht over de ontzetting van [eiser] . Evenmin is niet onderbouwd waarom het op de weg van [gedaagde] ligt om Korpscheftaken in te lichten en dit vonnis aan hem te overhandigen. Een rechtsgrond ontbreekt. [eiser] kan desgewenst zelf in contact treden met Korpscheftaken. Ten overvloede wordt opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat de jachtakte van [eiser] inmiddels is ingetrokken.
Ten aanzien van de vorderingen IX en X
4.12.
Nu vordering V wordt toegewezen, dienen de vorderingen IX en X beoordeeld te worden. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. [gedaagde] heeft na het vorige kort geding voldaan aan het vonnis van 28 maart 2019 waarin zij was veroordeeld om aan [eiser] een buitengezelschapsverklaring te verlenen. Gelet hierop is de verwachting gerechtvaardigd dat [gedaagde] dat wederom zal doen. Toepassing van artikel 3:300 BW en een dwangsomversterking zijn derhalve niet nodig. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat [gedaagde] aan de veroordeling zal voldoen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst het besluit van 1 mei 2020 van [gedaagde] tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap, totdat de ALV een nieuw besluit heeft genomen danwel totdat de bodemrechter ten aanzien van het besluit een beslissing heeft gegeven,
5.2.
bepaalt dat de schorsing als bedoeld in 5.1. inhoudt dat [eiser] zijn activiteiten als lid van [gedaagde] mag voortzetten en zijn rechten uit hoofde van het lidmaatschap van [gedaagde] mag uitoefenen totdat zijn lidmaatschap rechtsgeldig is geëindigd.
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een buitengezelschapsverklaring te verstrekken aan [eiser] ;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020.