ECLI:NL:RBOBR:2020:3732

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
C/01/356981 / KG ZA 20-181
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling contactregeling tussen zus en vader in kort geding

In deze zaak heeft de zus haar broer gedagvaard met het verzoek om een contactregeling vast te stellen tussen haar en hun vader. De vader, die niet onder curatele is gesteld, woont samen met de broer op hetzelfde adres. De zus stelt dat de broer de vader bij haar weghoudt, terwijl de vader volgens haar graag contact heeft met haar en haar kinderen. De vader is eerder onder bewind gesteld, maar de zus heeft geen vordering ingesteld tegen de vader zelf, wat volgens de voorzieningenrechter noodzakelijk is om een contactregeling te kunnen vaststellen.

De procedure begon met een dagvaarding op 28 april 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zus spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, maar kan deze niet toewijzen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zus de vader had moeten dagvaarden, aangezien hij procesbevoegd is en zijn eigen wil kan bepalen. De vorderingen van de zus zijn niet van vermogensrechtelijke aard, maar betreffen haar recht op contact met de vader.

De voorzieningenrechter concludeert dat zonder de vader in de procedure te betrekken, er geen mogelijkheid is om een contactregeling vast te stellen. De vorderingen van de zus worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 28 juli 2020 door mr. E. Loesberg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356981 / KG ZA 20-181
Vonnis in kort geding van 28 juli 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaten mrs. G.V. van Campen te ’s-Hertogenbosch en N.M. Lindhout-Schot te Tilburg
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de zus en de broer genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2020 met 10 prod.
  • de brief van de broer van 30 april 2020
  • de mondelinge behandeling via een skypeverbinding op 8 mei 2020
  • de aanhouding ten behoeve van Mediation tussen partijen
  • de brief van mr Lindhout-Schot van 30 juni 2020 dat Mediation niet tot afspraken tussen partijen heeft geleid
  • de mail van de broer van 9 juli 2020
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam vader] (hierna: de vader), geboren op [geboortedatum] 1933 (86 jaar oud) is de vader van de zus en de broer. De vader en de broer wonen op hetzelfde adres. Er is weinig contact tussen de vader en de zus. De zus verwijt de broer dat zij de vader bij haar weghoudt, terwijl de vader volgens haar graag contact heeft met de zus en haar kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 1 mei 2018 zijn de goederen van de vader, op verzoek van de zus, door de kantonrechter onder bewind gesteld met benoemding van de broer tot bewindvoerder. Het verzoek van de zus tot het instellen van een mentorschap is door de kantonrechter afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter op 28 maart 2019 bekrachtigd.
2.3.
De vader is vanuit het verpleeghuis waarin hij verbleef, teruggekeerd naar huis.

3.Het geschil

3.1.
De zus vordert samengevat – een contactregeling te bepalen tussen haar en de vader, te bepalen dat de broer medewerking moet verlenen aan een contactregeling tussen de vader en de zus, dat de broer een sleutel van de woning waar vader verbleef aan de zus dient af te geven, dat de broer de zus op de hoogte dient te stellen in het geval vader het verpleeghuis waar hij verblijft verlaat en te bepalen dat de broer de zus dient te informeren omtrent belangrijke ontwikkelingen in de gezondheid van vader.
3.2.
De broer voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de zus de vader al geruime tijd niet heeft gezien, heeft zij spoedeisend belang bij haar vorderingen.
4.2.
De voorzieningen begrijpt heel goed dat de zus de vader wenst te zien en zij denkt dat de broer de vader bij haar weg houdt. Desondanks kan de voorzieningenrechter de vorderingen van de zus niet toewijzen. Voor zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter een aantal argumenten die hij in het navolgende zal noemen.
4.3.
In de eerste plaats geldt dat de zus contact wenst te hebben met vader die niet onder curatele is gesteld en daarom procesbevoegd is (en geacht wordt zijn eigen wil te kunnen bepalen). Dat zijn goederen onder bewind zijn gesteld met benoeming van de broer tot bewindvoerder, doet daaraan niet af. De vorderingen van de zus zijn immers niet van vermogensrechtelijke aard maar betreffen onder andere het door de zus gepretendeerde recht op contact met haar vader. De zus heeft de broer ook niet in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de vader gedagvaard. De zus had de vader moeten dagvaarden en jegens hem de vordering tot het vaststellen van een (voorlopige) contactregeling moeten instellen. In deze procedure die alleen is ingesteld tegen de broer kan geen (voorlopige) contactregeling met de vader worden vastgesteld. Overigens meent de voorzieningenrechter dat de zus geen recht heeft op contact met de vader als de vader dat niet zou willen.
4.4.
Omdat de voorzieningenrechter in de procedure tussen de zus en de broer geen (voorlopige) contactregeling met de vader kan vaststellen, kan hij ook niet bepalen dat de broer aan een (voorlopige) contactregeling tussen de zus en de vader, die niet bestaat noch wordt vastgesteld, dient mee te werken. Voor de vordering dat de broer de woning waar vader verblijft zou moeten verlaten op het moment dat de zus in de woning contact zou hebben met de vader, bestaat geen grondslag. Hetzelfde geldt voor de vordering van de zus een sleutel van de woning aan haar ter beschikking te stellen. Omdat de vader inmiddels het verpleeghuis heeft verlaten, bestaat er grond meer voor toewijzing van de vordering dat de broer de zus dient te informeren dat de vader het verpleeghuis heeft verlaten. De voorzieningenrechter ziet niet dat de zus, buiten de vader om, recht heeft op informatie van de zijde van de broer omtrent de gezondheidstoestand van vader.
4.5.
Slotsom is dat de zus niet alleen de broer maar ook de vader in rechte zou dienen te betrekken en dan kan worden nagegaan of er reden is om een (voorlopige) contactregeling tussen de zus en haar vader vast te stellen waaraan de broer eventueel medewerking dient te verlenen.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.