In deze zaak heeft de zus haar broer gedagvaard met het verzoek om een contactregeling vast te stellen tussen haar en hun vader. De vader, die niet onder curatele is gesteld, woont samen met de broer op hetzelfde adres. De zus stelt dat de broer de vader bij haar weghoudt, terwijl de vader volgens haar graag contact heeft met haar en haar kinderen. De vader is eerder onder bewind gesteld, maar de zus heeft geen vordering ingesteld tegen de vader zelf, wat volgens de voorzieningenrechter noodzakelijk is om een contactregeling te kunnen vaststellen.
De procedure begon met een dagvaarding op 28 april 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zus spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, maar kan deze niet toewijzen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zus de vader had moeten dagvaarden, aangezien hij procesbevoegd is en zijn eigen wil kan bepalen. De vorderingen van de zus zijn niet van vermogensrechtelijke aard, maar betreffen haar recht op contact met de vader.
De voorzieningenrechter concludeert dat zonder de vader in de procedure te betrekken, er geen mogelijkheid is om een contactregeling vast te stellen. De vorderingen van de zus worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 28 juli 2020 door mr. E. Loesberg.