In deze zaak heeft NOVOMATIC EXPLOITATIE NL II B.V. een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant. Het verzoek betreft de bepaling dat de verpande zaken aan de verzoekster zullen verblijven of onderhands zullen worden verkocht. De verzoekster heeft op basis van artikel 496 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beslag gelegd op de verpande zaken, die zijn verpand voor de bestaande en toekomstige vorderingen van verzoekster op verweerder. De voorzieningenrechter heeft op 12 augustus 2020 beslist dat de verpande zaken voor het bedrag van de (toekomstige) vordering van verzoekster, die minimaal € 34.924,15 bedraagt, aan verzoekster zullen verblijven, mits verzoekster voor 12 februari 2021 schriftelijk aan de voorzieningenrechter meldt dat zij dit wenst.
De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 10 juli 2020 is ingekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020 was de gemachtigde van verzoekster aanwezig, samen met de gerechtsdeurwaarder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 28 februari 2019 een exploitatieovereenkomst met verweerder heeft gesloten en een lening heeft verstrekt. Door de sluiting van het café door de burgemeester op 1 juni 2019 kon verweerder zijn verplichtingen niet nakomen, waardoor de vordering van verzoekster opeisbaar werd. Verweerder is in gebreke gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van zowel verzoekster als verweerder is om een nieuwe exploitant voor het café te vinden. De verpande zaken blijven in het café aanwezig en kunnen mogelijk onderhands worden verkocht aan een nieuwe exploitant. De procedure is pro forma voor zes maanden aangehouden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.