ECLI:NL:RBOBR:2020:4045

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
C/01/359659 / KG ZA 20-335
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van inboedel en schadevergoeding na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man de vrouw tot teruggave van de inboedel van de woning die zij samen bewoonden, alsook schadevergoeding voor een beschadigd alarm. De vrouw heeft de woning op 25 januari 2020 verlaten, na een eerdere veroordeling om dit uiterlijk op 1 februari 2020 te doen. De man stelt dat hij eigenaar is van de inboedel en dat de vrouw deze onterecht onder zich houdt. De vrouw betwist dit en voert aan dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij vijf maanden heeft gewacht om de procedure te starten. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat de man onvoldoende concrete omstandigheden heeft gesteld die zijn vordering rechtvaardigen. Bovendien is de vrouw in staat om te bewijzen dat zij de inboedel rechtmatig onder zich houdt. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De reconventionele vordering van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/359659 / KG ZA 20-335
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I. Gerrand te Eindhoven.
Partijen zullen hierna “de man” en “de vrouw” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juni 2020 met 5 producties;
  • de brief van de zijde van de vrouw met 4 producties;
  • de mondelinge behandeling die in verband met de Covid-19 maatregelen op 10 augustus 2020 plaatsvond via een Skype-verbinding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad van 2009 tot 31 december 2017. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2013 de thans nog minderjarige zoon [naam zoon] geboren.
2.2.
Nadat de affectieve relatie is geëindigd is de vrouw met [naam zoon] tijdelijk in de woning van de man aan het [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) blijven wonen. De man is bij zijn ouders ingetrokken.
2.3.
Bij vonnis van 29 november 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is de vrouw veroordeeld om de woning op uiterlijk 1 februari 2020 te verlaten. Op 25 januari 2020 heeft zij dat gedaan.
2.4.
Op 31 januari 2020 heeft de vrouw de sleutels van de woning overhandigd aan de deurwaarder. De deurwaarder heeft op verzoek van de man een proces-verbaal van constatering opgemaakt met betrekking tot de staat van de inboedel en de woning.
2.5.
In het proces-verbaal is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

De woning is nagenoeg leeg, er bevinden zich nog enkele spullen in de woning en in het schuurtje. O.a. de navolgende spullen zijn aanwezig: een huishoudtrapje, 3 afstandsbedieningen, ontkoppelde camera’s, allen bevindende in de woonkamer/keuken.
Op zolder een wasmachine.
In het schuurtje vriezer/koelkast, speelgoed, wat tuingereedschap.
In de tuin een tuinset.
Van de situatie zijn ter plaatse door mij foto’s gemaakt, welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht en door mij zijn geparafeerd.”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen tot teruggave van de in de dagvaarding genoemde zaken, zijnde de voormalige inboedel van de woning;
II. de vrouw te veroordelen tot betalen van de kosten reparatie van het door haar vernielde alarm;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man legt daaraan, kort samengevat, het volgende aan ten grondslag.
De inboedel die de vrouw heeft weggenomen, behoort in eigendom toe aan de man. Daarnaast is een aantal zaken vernield, waaronder het alarm. De man heeft het alarm moeten laten repareren. De vrouw is aansprakelijk voor de schade en dient de kosten van reparatie te betalen. Daarnaast dient zij de inboedel aan de man terug te geven. De inboedel is weliswaar uitgezocht en besteld door de vrouw, maar de man heeft daarvoor betaald.
De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering omdat de staat van de opgeslagen boedel er niet beter op wordt. De vrouw is veel tijd gegund om de zaken terug te geven. Een bodemprocedure kan en hoeft niet te worden afgewacht.
3.3.
De vrouw voert het volgende verweer.
De man heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Daarnaast heeft de man bij het verlaten van de woning op 31 december 2017 de aan hem toebehorende zaken meegenomen. De zaken waarvan de man facturen heeft overlegd, zijn door de vrouw besteld en aan de vrouw geleverd. Wie deze zaken heeft betaald, is irrelevant. Bovendien heeft zij deze zaken als uitzet van haar Poolse ouders gekregen. De vrouw houdt deze zaken onder zich en wordt daarom vermoed bezitter en rechthebbende te zijn. De man heeft dit bewijsvermoeden niet weerlegt en voor nadere bewijslevering is in deze kort geding procedure geen plaats. De overige zaken heeft de vrouw niet in haar bezit. Ook ten aanzien van gevorderde reparatiekosten ontbreekt het spoedeisend belang. Verder betwist de vrouw dat het alarm c.q. de camera’s beschadigd zijn. De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Als reconventionele vordering heeft zij gevorderd dat de man in de proceskosten van € 633,00 wordt veroordeeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie:

Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen ontbreekt. De vrouw heeft de woning op 31 januari 2020 verlaten en op diezelfde dag is door de deurwaarder geconstateerd dat de woning nagenoeg leeg was. De man heeft ruim vijf maanden gewacht om deze procedure aanhangig te maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende concrete omstandigheden heeft gesteld waarom hij nu een spoedeisend belang heeft bij afgifte van de zaken. Hij stelt weliswaar dat de opslag de staat van de zaken niet ten goede komt, maar deze situatie doet zich reeds vijf maanden voor en de man had in deze periode ook een bodemprocedure kunnen starten. Ook ten aanzien van de gevorderde reparatiekosten ontbreekt een spoedeisend belang. Bij een voorziening tot betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats. Er moet sprake zijn van feiten en of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De man heeft dat niet gesteld. De vorderingen van de man zullen bij gebrek aan een spoedeisend belang dan ook worden afgewezen.
4.2.
Ook als de voorzieningenrechter veronderstellenderwijs wel een spoedeisend belang zou aannemen, zouden de vorderingen van de man zijn afgewezen op grond van het volgende.
De zaken die de vrouw erkent onder zich te houden
4.2.1.
Van een aantal zaken erkent de vrouw dat zij deze onder zich houdt (en in het geval van de hangstoel dat [naam zoon] deze onder zich houdt). Zij voert aan daar zelf eigenaar van te zijn. Zij heeft verklaard dat de man bij het verlaten van de woning op 31 december 2017 de aan hem toebehorende zaken heeft meegenomen, maar de man betwist dat en stelt dat hij alleen zijn hoogst noodzakelijke persoonlijke eigendommen toen heeft meegenomen. Omdat partijen in de woning hebben samengewoond en partijen gezamenlijk de feitelijke macht over de zaken hadden, kan de vrouw zich jegens de man niet op de bewijsvermoedens van artikel 3:109 en 3:119 BW beroepen. Omdat de man stelt dat hij eigenaar is van de zaken waarvan hij thans afgifte vordert en de vrouw dit gemotiveerd betwist, zal hij aannemelijk moeten maken dat de zaken op grond van art. 3:84 BW aan hem in eigendom zijn overgedragen. Dat de zaken door overdracht aan hem zijn eigendom zijn geworden, heeft de man niet aannemelijk gemaakt. De man heeft enkel gesteld en met een verklaring van de heer [naam] (hierna: [naam] ) van [naam] Projectservice B.V., onderbouwd dat hij de zaken heeft betaald. [naam] heeft verklaard dat de salontafel, eetkamertafel, eetkamerstoelen, de bank met kussens, de box spring inclusief topper, een tweetal nachtkasjes, en de lamp in 2010/2011 door de vrouw zijn uitgezocht en besteld, maar door de man zijn betaald. [naam] geeft ook aan dat hij dit gezien de verstreken tijd de facturen en betalingsbewijzen niet uit zijn boekhouding kan halen. De vrouw betwist dat de man deze zaken heeft betaald. Of de zaken door de man zijn betaald is echter niet van doorslaggevende betekenis voor de beantwoording van de vraag wie eigenaar daarvan is. Daarbij komt dat de facturen en verkooporders, in strijd met de verklaring van [naam] , op naam van de vrouw staan en de man niet heeft weersproken dat de zaken aan haar zijn afgeleverd en dat daarom ook haar telefoonnummer op de facturen zijn vermeld. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij de inboedelverzekering betaalde omdat de zaken aan haar toebehoorden. Andere feiten en of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de man eigenaar van deze zaken is, zijn niet gesteld en voor nadere bewijslevering is in een kort geding (in beginsel) geen plaats. Daartoe is de procedure voor de bodemrechter de aangewezen procedure.
De zaken die de vrouw betwist onder zich te houden
4.2.2.
Met betrekking tot een aantal zaken (de tafels, Quooker, Apple-pc en het familieservies) betwist de vrouw dat zij deze houdt. De vrouw heeft aangevoerd dat de Quooker reeds is vervangen toen partijen nog samenwoonden en dat zij op dit moment enkel over een ander (Pools) servies beschikt dan waar de man afgifte van vordert. De andere zaken betwist zij ooit in haar bezit te hebben gehad. Hier geldt dat de man voldoende aannemelijk dient te maken dat de vrouw de zaken feitelijk in haar macht heeft. Dat heeft hij op geen enkele wijze gedaan. De man stelt enkel dat hij beeldmateriaal kan overleggen waaruit blijkt dat de Quooker zich in januari 2020 nog in de woning bevond, maar bewijslevering is in deze procedure niet aan de orde. Ook de gevorderde afgifte van deze zaken is dan ook niet toewijsbaar.
De alarminstallatie met bijbehorende camera’s
4.2.3.
De vrouw heeft aangegeven dat zij de camera’s van de woning heeft losgeschroefd. Zij betwist dat deze zijn beschadigd en voert bovendien aan dat het alarm inclusief camera’s aan haar in eigendom toebehoort. Dat de camera’s zijn beschadigd door toedoen van de vrouw en de schade € 1.400,00 beloopt, heeft de man gelet op de betwisting van de vrouw, echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook dit vraagt een nader en uitvoerig onderzoek naar de feiten, die in deze kort geding procedure vooralsnog niet eenvoudig kunnen worden vastgesteld.
Proceskosten
4.3.
Omdat het geschil verband houdt met de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
De reconventie:
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een proceskostenveroordeling niet bij wijze van reconventionele vordering hoeft te worden ingesteld en wijst de reconventionele vordering van de vrouw daarom af.
4.5.
Omdat het geschil verband houdt met de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie:
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2020.