In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en een gedaagde huurder. Woonbedrijf vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, nadat de politie op 19 maart 2020 hennepgruis had aangetroffen in de woning. Woonbedrijf stelde dat deze vondst een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, wat hen noopte tot het beëindigen van de huurovereenkomst en het vorderen van ontruiming. De gedaagde betwistte echter dat de aangetroffen hennep illegaal was en stelde dat het ging om legale vezelhennep, bestemd voor de onderneming van zijn dochter en schoonzoon.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de feiten die door de gedaagde zijn aangevoerd, voldoende grond bieden om te twijfelen aan de stelling van Woonbedrijf dat er sprake is van illegaal hennepbezit. De rechter oordeelde dat de vorderingen van Woonbedrijf niet zodanig aannemelijk zijn dat deze in een bodemprocedure zouden slagen. Bovendien werd opgemerkt dat Woonbedrijf zelf niet tijdig had gehandeld, aangezien de inval van de politie al in maart 2020 had plaatsgevonden, terwijl de dagvaarding pas in juli 2020 was verstuurd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Woonbedrijf afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.284,00. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met claims van ontruiming en de noodzaak van een gedegen bewijsvoering in dergelijke zaken.