ECLI:NL:RBOBR:2020:441

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
SHE 19/1811
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging bijgebouw naar woning buiten bebouwde kom

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een bijgebouw te wijzigen naar een woning. De gemeente heeft deze aanvraag geweigerd op basis van artikel 4 lid 9 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat het perceel van de eiser buiten de bebouwde kom ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht heeft geweigerd de vergunning te verlenen, omdat er geen regels in het bestemmingsplan zijn die afwijkingen toestaan. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn perceel binnen de bebouwde kom ligt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bebouwing rondom het perceel niet voldoende aaneengeschakeld is om als bebouwde kom te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het perceel van de eiser zich in het buitengebied bevindt en dat de weigering van de vergunning rechtmatig was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.G.M. van der Westen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder
(gemachtigden: C.J.A. van den Heuvel en E.I. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van de bestemming van een bijgebouw naar woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Bij besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beantwoording van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Voorheen was hij ook eigenaar van het perceel aan de [adres] te [woonplaats] , maar door omstandigheden heeft hij dit moeten verkopen. Op de [adres] staat een woning en op de [adres] een bijgebouw dat vroeger gebruikt werd als praktijkruimte. Eiser heeft dit bijgebouw gedurende de verbouwing van de woning aan de [adres] gebruikt als woning. Ook nu gebruikt hij het bijgebouw weer als woning. Dit gebruik van een bijgebouw levert echter een extra woning op en dat is in strijd met het geldende bestemmingsplan “Volkel 2012” waarbij de bestemming van het perceel is “Wonen-2”. Om deze reden heeft hij op 16 februari 2018 een aanvraag voor een vergunning ingediend zodat hij daar legaal mag wonen.
2. Verweerder heeft op 24 mei 2018 een besluit genomen naar aanleiding van deze aanvraag. Hij heeft de vergunning geweigerd omdat hij van mening is dat de vergunning niet kan worden verleend omdat in het bestemmingsplan geen regels zijn opgenomen om daarvan af te wijken of de bestemming te wijzigen. Eiser zou slechts een aanvraag kunnen indienen om af te wijken van het bestemmingsplan (de zogenoemde buitenplanse afwijking) of door een wijziging van het bestemmingsplan.
3. Bij besluit van 28 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard nadat de motivering van het besluit 24 mei 2018 is aangevuld. Hij heeft daarbij overwogen dat de leden 1 en 2 van artikel 8 van de verordening Ruimte niet van toepassing zijn. Verder kan geen gebruik worden gemaakt van een zogenoemde kruimelgeval, op grond van artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat het perceel van eiser buiten de bebouwde kom is gelegen.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder onterecht de vergunning heeft geweigerd. De vergunning kan namelijk wel verleend worden door af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Bor. Zijn perceel ligt namelijk binnen de bebouwde kom omdat het ligt in een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en ook veel bewoners heeft. Aan de westzijde van de Leeuwstraat ligt wel een agrarisch perceel, maar dat maakt onderdeel uit van een groter gebied gelegen tussen de Hoge Randweg en Volkel West. Voor de beoordeling of zijn perceel binnen de bebouwde kom ligt, moet juist naar een kleiner gebied worden gekeken. Ook indien een ruimer gebied wordt beschouwd, dan is de omgeving waarin het perceel ligt goed vergelijkbaar met de omgeving waarover de rechtbank en de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:408) hebben geoordeeld dat dit is gelegen in de bebouwde kom. Eiser voert tenslotte aan dat de bebouwde kom van Volkel in 2007 nog is uitgebreid in noordwestelijke richting. De nieuwe wijk ligt dicht bij het perceel van eiser dat in zuidoostelijke richting ligt. Eiser ligt nu ingeklemd tussen de nieuwbouwwijk en de bebouwing ten oosten van de Leeuwstraat.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de vergunning terecht heeft geweigerd omdat artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is omdat het perceel buiten de bebouwde kom ligt. In het jaar 2012 heeft hij voor het laatst de wijzigingen van de grenzen van de bebouwde kom en daarbuiten vastgesteld. Daaruit blijkt dat de Hoge Randweg buiten de bebouwde kom ligt. Hoewel de plaats van het verkeersbord niet bepalend is, is dit wel een ondersteuning van zijn standpunt. Uit de tekening die daarbij hoort, blijkt ook dat de concentratie van wegen in het gebied bij de Hoge Randweg veel kleiner is dan in de wijken die in de bebouwde kom liggen. Het perceel is ook niet gelegen in een grotendeels bebouwd gebied. De bebouwing rondom het perceel is gescheiden van de kern van Volkel door een open en agrarisch gebied aan de westzijde van de Leeuwstraat. Tenslotte merkt verweerder op dat hij ook niet verplicht is om op grond van artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Bor een vergunning te verlenen indien geoordeeld wordt dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt aangezien dit een kan-bepaling is. Verweerder heeft aangegeven dat hij niet wil afwijken van het bestemmingsplan omdat in het jaar 1990 al medewerking is verleend aan de splitsing van de voormalige woonboerderij op het perceel en hij terughoudend is met het toevoegen van woningen in het buitengebied. Door voor een tweede keer splitsing toe te staan vindt er een ongewenste verstedelijking en intensivering van het gebruik plaats.
7. Tussen partijen is maar sprake van één geschilpunt. Ligt het perceel nu wel of niet in de bebouwde kom? Indien het perceel binnen de bebouwde kom ligt, dan kan verweerder de vergunning verlenen met artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Bor, anders niet. Weliswaar heeft verweerder in zijn verweerschrift gezegd dat hij sowieso niet wil meewerken maar eiser heeft terecht opgemerkt dat verweerder hierover eerst maar een nieuw besluit moet nemen als de rechtbank oordeelt dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt.
8. Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen, van feitelijke aard, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing nagenoeg feitelijk ophoudt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1294. De plaats van verkeersborden is daarbij niet van belang.
9. De rechtbank is het met verweerder eens dat het perceel buiten de bebouwde kom gelegen is en dat hij op grond daarvan geen toepassing kan geven aan artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Bor. Het perceel ligt niet in de kern, maar in het buitengebied van Volkel. Er is wel sprake van enige concentratie van bebouwing, maar door de omvang en de situering is deze te gering om te dit te kunnen duiden als aaneengesloten bebouwing. Er is sprake van lintbebouwing waarbij er sprake is van open en onbebouwde ruimtes tussen de bebouwing en op korte afstand van eiser is een veehouderij gevestigd. De bebouwing aan de Hoge Randweg is verder gescheiden van de kern van Volkel door de Leeuwstraat die een duidelijke afbakening vormt van de dorpskern met het buitengebied waarin het perceel van eiser is gelegen. In de kwestie die speelde in de uitspraak van Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:408) was aan meer zijden van het perceel een hogere bebouwingsgraad. De bebouwing lag in dat geval ook dichter tegen de kern aan. Dat is anders dan in het geval van eiser.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het wettelijk kader

Artikel 2.12 Wabo

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
 1°. 1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
 1°. 2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
 1°. 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens
artikel 4.1, derde lid, of
4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
21.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
21.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
d Ter plaatse van de aanduiding:
1 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan;
2. 'twee-aaneen' zijn halfvrijstaande en/of geschakelde woningen toegestaan;

Artikel 4, lid 9 Bijlage II Bor

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wetwaarbij met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wetvan het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;