ECLI:NL:RBOBR:2020:4516

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
362323 KG ZA 20-521
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op onroerende zaak in kort geding

In deze zaak, die op 18 september 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde de vrouw de opheffing van een conservatoir beslag dat door de man was gelegd op een onroerende zaak. De partijen, ex-echtgenoten, waren in een juridische strijd verwikkeld over de verdeling van onroerende zaken die de vrouw na hun scheiding had aangeschaft. De man had in 2009 conservatoir beslag gelegd op de panden van de vrouw, met een vordering van € 600.000,-. De vrouw stelde dat het beslag nietig was omdat er geen verlof voor was verleend en dat de man geen recht had op de vordering die hij stelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien zij de onroerende zaak moest kunnen leveren aan een koper. De voorzieningenrechter stelde vast dat het beslag op de onroerende zaak aan [F] in strijd was met de eerder afgegeven verlofbeschikking, waardoor de primaire vordering van de vrouw tot opheffing van het beslag werd toegewezen. De overige vorderingen werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/362323 / KG ZA 20-521
Vonnis in kort geding van 18 september 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.M.C. Machielse te [plaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg (Lb).
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 september 2020 met 15 producties
  • de producties 1 t/m 3 van de zijde van de man, ontvangen ter griffie op 9 september 2020
  • de mondelinge behandeling die op 11 september 2020 plaats vond, in verband met de Covid-19 maatregelen door middel van een verbinding via Skype
  • de conclusie van antwoord, tevens pleitaantekeningen van de man.
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat uiterlijk op 18 september 2020 te 16.00 uur vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Zij waren gehuwd in gemeenschap van goederen vanaf 1971 en in 1981 zijn zij gescheiden, in eerste instantie vanwege een dreigend faillissement aan de zijde van de man.
Op een later moment zijn de man en de vrouw een buitenhuwelijkse relatie aangegaan die tot 2007 heeft geduurd.
2.2.
Na de echtscheiding tussen partijen, voor het eerst in 1988, heeft de vrouw een aantal onroerende zaken aangekocht in [plaats] en [plaats] . De vrouw heeft de panden gefinancierd met hypothecaire leningen die op haar naam staan. In de loop der jaren werden de panden grotendeels verhuurd.
2.3.
Nadat de relatie tussen partijen voor de tweede maal ten einde liep heeft de man zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ‘gemeenschappelijke economische gerechtigheid’ die maakt dat de onroerende zaken tussen partijen zouden moeten worden verdeeld. In augustus 2009 heeft de man op alle panden van de vrouw conservatoir beslag laten leggen met begroting van zijn vordering op € 600.000,-.
In september 2009 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin hij – kort gezegd – verdeling van de gemeenschap vordert.
2.4.
De vrouw heeft de man op 16 november 2009 in kort geding bij de voorzieningenrechter van de (destijds geheten) rechtbank Maastricht gedagvaard (bekend onder zaaknummer 145356/KG ZA 09-469) en – onder meer en voor zover thans van belang – opheffing gevorderd van de op de panden in [plaats] gelegde conservatoire beslagen. Bij vonnis van 16 december 2009 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de beslagen op de panden in [plaats] en [plaats] voldoende zekerheid boden aan de man en zijn de conservatoire beslagen op de panden in [plaats] opgeheven.
2.5.
De zaak in de bodemprocedure is op 12 februari 2010 verwezen naar de parkeerrol in verband met onderhandelingen. Op 6 oktober 2010 is de zaak opnieuw opgebracht voor door procederen maar er heeft geen handeling meer plaatsgevonden. De zaak is vervolgens op 2 oktober 2013 ambtshalve doorgehaald.
2.6.
Nadien heeft de vrouw drie van de vier aan haar toebehorende panden verkocht. Zij is thans nog eigenaar van onroerende zaken aan [adres] te [plaats] . Deze onroerende zaken bevinden zich op de volgende locaties: [A] , [B] , [C] , [D] , [E] en [F] . Deze locaties maakten gezamenlijk deel uit van het perceel met Kadastrale aanduiding [X] .
2.7.
Op 25 september 2019 heeft de man de bodemprocedure opnieuw opgebracht. Eind 2019 is namens de man een conclusie van repliek en daarna namens de vrouw een conclusie van dupliek genomen. Op 5 oktober 2020 is in de bodemprocedure een comparitie van partijen gepland.
2.8.
Bij verzoekschrift van 11 mei 2020 heeft de man aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank toestemming verzocht tot het leggen van conservatoir beslag (ten laste van de vrouw) op ‘de onroerende zaak, in eigendom toebehorende aan [eiseres] , staande en gelegen te [postcode en plaats] aan [A] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [nummer 1] en de vordering van [gedaagde] op [eiseres] te begroten op € 600.000,-.’
Volgens de man was sprake van een concrete vrees voor verduistering omdat hij vernomen had dat de vrouw voornemens was deze onroerende zaak te verkopen.
2.9.
Bij beschikking van 18 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter het conservatoir beslag toegestaan als verzocht met begroting van de vordering op € 600.000,-.
2.10.
Op diezelfde dag, 18 mei 2020, heeft de deurwaarder – blijkens het deurwaardersexploot van die datum (productie 2 bij dagvaarding) – op verzoek van de man ten laste van de vrouw conservatoir beslag gelegd op het 1/10 aandeel in de onroerende zaak aan [A] te [plaats] , kadastraal bekend sectie [nummer 5] ter grootte van 1.561 m2.
2.11.
In het kadaster is aangetekend dat op alle locaties van het perceel [nummer 4] conservatoir beslag is gelegd.
2.12.
Het kadastrale nummer [nummer 4] – waaronder de verschillende locaties aan De Run te [plaats] vielen – is opgegaan in twee nieuwe kadastrale nummers, te weten [nummer 2] voor [A] , [B] , [C] , [D] en [E] en kadastraal nummer [nummer 3] voor [F] .
2.13.
Bij akte van rectificatie van de deurwaarder van 8 september 2020 (productie 3 van de man) heeft de deurwaarder verklaard dat er een omissie in het proces-verbaal van 18 mei 2020 staat, te weten dat daarin ten onrechte is vermeld dat 1/10 deel van de onroerende zaak in beslag genomen, terwijl bedoeld is de volledige eigendom van sectie [nummer 1] in beslag te nemen. Bij voornoemde akte heeft de deurwaarder deze omissie hersteld.
In de akte van rectificatie is tevens vermeld dat de kadastrale aanduiding [plaats] [nummer 4] ter grootte van 1.561 m2 is over gegaan in de kadastrale aanduiding [plaats] [nummer 2] ter grootte van 1.118 m2 en [plaats] [nummer 3] ter grootte van 443 m2.
2.14.
De door de deurwaarder afgegeven rectificatieakte is op 8 september 2020 ingeschreven in het kadaster.
2.15.
De vrouw heeft de onroerende zaak te [plaats] aan locatie [F] (hierna: de onroerende zaak) te koop gezet en er heeft zich een koper aangediend met wie overeenstemming is bereikt over de verkoop van deze onroerende zaak tegen een koopsom van € 215.000,- met levering op 1 juli 2020. In verband met het gelegde conservatoir beslag is met de koper overeengekomen dat deze het gekochte met ingang van 1 juli 2020 om niet kan gebruiken tot 15 september 2020, of zoveel eerder indien de akte van levering eerder wordt gepasseerd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat -:
Primair:
1. Opheffing van het door de man gelegde conservatoire beslag op het 1/10e aandeel in de onroerende zaak aan [F] te [plaats] , kadastraal bekend sectie [nummer 3] ;
Subsidiair:
2. Opheffing van de door de man gelegde conservatoire beslagen op het 1/10e aandeel in de onroerende zaken aan [A] , [B] , [C] , [D] , [E] met kadastraal nummer [plaats] sectie [nummer 2] en opheffing van het conservatoir beslag op het 1/10e aandeel in de onroerende zaak aan [F] te [plaats] met kadastraal nummer [nummer 3]
Meer subsidiair:
3. Opheffing van het door de man gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak aan [F] te [plaats] (kadastraal bekend sectie [nummer 3] ) onder zekerheidstelling door de vrouw van een bedrag aan € 60.000,- aan overwaarde totdat door de rechtbank in de bodemprocedure is beslist dan wel tot dat de bodemprocedure op een andere wijze is geëindigd.
4 en 5: De man te veroordelen in de kosten en in de nakosten van deze procedure.
3.2.
Aan bovenstaande vorderingen heeft de vrouw – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Voor het beslag op [F] is geen verlof verleend, dus het beslag is nietig.
Daarnaast is de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd, ondeugdelijk. Van een economische gemeenschap op grond waarvan de man verdeling vordert is geen sprake.
Bovendien is sprake van rechtsverwerking. Bijna 10 jaar nadat de bodemprocedure op de parkeerrol is gezet kan de man geen verdeling van de door hem gestelde gemeenschap meer vorderen en de man heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verkoop van onroerende zaken in de afgelopen 10 jaar.
Tot slot stelt de vrouw dat de conservatoire beslagen die op de andere onroerende zaken aan De Run in [plaats] rusten voldoende zekerheid bieden voor de door de man gestelde vordering.
3.3.
De man voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de stelling van de man dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, wordt als volgt overwogen. Op grond van art. 705 Rv kan de vrouw in kort geding opheffing van de door de man gelegde conservatoire beslagen vorderen. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de onroerende zaak heeft verkocht en zij de onroerende zaak op korte termijn zal moeten leveren. Daarmee heeft de vrouw spoedeisend belang bij haar vorderingen en kan zij in dit kort geding worden ontvangen.
4.2.
De man heeft terecht vraagtekens geplaatst bij de door de vrouw gestelde noodzaak dit kort geding voor 16 september 2020 in behandeling te nemen. Inmiddels is immers gebleken dat de akte van levering van de onroerende zaak, volgens de concept-koopakte die de vrouw heeft overgelegd, gepasseerd zal worden op 15 september 2020 of zoveel eerder of later als verkoper en koper samen overeenkomen, en dat aan een levering die later dan 15 september 2020 plaats vindt, zonder ingebrekestelling, geen contractuele boetes verbonden zijn. Dat de koper vanaf 1 juli 2020 om niet gebruik kan maken van de onroerende zaak is geen omstandigheid die bijdraagt aan het spoedeisend belang. Dit is een gevolg van de afspraak die de koper met de vrouw gemaakt heeft en de vrouw heeft kennelijk niet eerder aanleiding gezien een kort gedingprocedure te starten. Nu in deze zaak niet gebleken is van een noodzaak aan de zijde van de vrouw om – met voorrang op andere spoedeisende zaken – voor 15 september 2020 een vonnis te hebben heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien te bepalen dat (uiterlijk) op 18 september 2020 vonnis zal worden gewezen.
4.3.
De vorderingen van de vrouw strekken tot opheffing van (de) conservatoir(e) beslag(en) op de onroerende zaken te [plaats] . De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.4.
Uitgaande van de feiten zoals hierboven vermeld stelt de voorzieningenrechter vast dat op 11 mei 2020 namens de man verzocht is beslag te leggen op de onroerende zaak aan [A] te [plaats] , kadastraal bekend onder nummer [nummer 4] , en dat bij beschikking van 18 mei 2020 dit verzoek is toegestaan als verzocht. Het verstrekte verlof had dus betrekking op één locatie onder perceelnummer [nummer 4] , te weten [A] .
De situatie dat blijkens de hypotheekinformatie van het kadaster van 1 september 2020 (overgelegd bij productie 3 bij dagvaarding) op 1/10e van het eigendom op de locatie [F] conservatoir beslag ligt (en na het inschrijven van de akte van rectificatie op de volledige eigendom) is dan ook in strijd met de op 18 mei 2020 afgegeven verlofbeschikking van de voorzieningenrechter. Dit is aanleiding om de (primaire) vordering die strekt tot het opheffen van het conservatoir beslag op de onroerende zaak aan [F] te [plaats] , thans bekend onder kadastraal nummer [nummer 3] , toe te wijzen.
4.5.
Nu de primaire vordering wordt toegewezen, hoeft de voorzieningenrechter de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen niet (meer) te bespreken.
4.6.
De vrouw heeft dit kort geding aanhangig gemaakt omdat zij de onroerende zaak vrij van beslag moet kunnen leveren. In eerste instantie heeft de deurwaarder beslag gelegd op 1/10e aandeel in de onroerende zaak. Nadat de dagvaarding in dit kort geding was betekend, heeft de deurwaarder de rectificatieakte waarin staat dat beslag is gelegd op de volle eigendom van de onroerende zaak in het kadaster laten inschrijven. De primaire vordering van de vrouw wordt toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter daarin leest dat bedoeld wordt over te gaan tot opheffing van het conservatoir beslag op de volledige eigendom (in plaats van het 1/10e deel) van de onroerende zaak aan [F] te [plaats] , thans bekend onder nummer [nummer 3] . De overige vorderingen worden afgewezen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 18 mei 2020 ten laste van de vrouw gelegde beslag op de onroerende zaak te [plaats] aan [F] , kadastraal bekend gemeente [plaats] onder nummer [nummer 3] ,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.