ECLI:NL:RBOBR:2020:4533

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
C/01/360590 / KG ZA 20-416
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig gebruiksrecht huurwoning na verbreking relatie met financiële draagkracht als doorslaggevend in belangenafweging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de vrouw het exclusieve gebruik van de huurwoning na de beëindiging van haar relatie met de man. De partijen, die samen een woning huren van Area Wonen, hebben hun affectieve relatie op 3 mei 2020 beëindigd. De vrouw vraagt de voorzieningenrechter om de man te veroordelen de woning te verlaten, terwijl de man in reconventie vordert dat hij het exclusieve gebruik van de woning krijgt. De voorzieningenrechter moet in deze zaak een belangenafweging maken, waarbij de financiële draagkracht van de man als doorslaggevend wordt beschouwd. De man heeft een hogere inkomenspositie en kan de huurprijs gemakkelijker betalen dan de vrouw. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en kent de man voorlopig het gebruiksrecht van de woning toe voor een periode van zes maanden, met de verplichting voor de man om binnen een maand de bodemprocedure aanhangig te maken. De vrouw krijgt een ontruimingstermijn van een maand na betekening van het vonnis. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/360590 / KG ZA 20-416
Vonnis in kort geding van 16 september 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.W.A.J. van Pelt te Veghel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C. Houth te Uden.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 augustus 2020 met 9 producties;
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 8 producties;
- de mondelinge behandeling op 9 september 2020 via Skype.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 16 september 2020.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De relatie van partijen is op 3 mei 2020 beëindigd.
2.2.
Partijen huren een woning van Area Wonen te Uden. Blijkens de huurovereenkomst van 6 augustus 2013 zijn partijen medehuurders van de woning. Het gaat om de woning gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] . Per 1 juli 2020 bedraagt de maandelijkse huurprijs (inclusief servicekosten) € 682,83.
2.3.
Sedert de verbreking van de relatie wonen partijen allebei nog in de woning.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad samengevat - te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man bevoegd is tot:
I. het voorlopig genot en gebruik van de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] ;
II. de man te veroordelen tot het verlaten van de woning binnen één week na betekening van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding met een maximum van € 15000,00, voor de duur van ten hoogste een jaar waarbij de man zich ook tijdens deze periode voor de Basisregistratie Personen dient uit te schrijven van dit adres;
III. de man te verplichten om alle sleutels aan de vrouw te overhandigen en met machtiging van de vrouw om —indien de man de woning niet verlaat —deze te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van de sterke arm;
IV. met veroordeling van de man de kosten van dit geding.
3.2.
De man vordert in reconventie bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad samengevat -:
I. te bepalen dat uitsluitend de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] , zonder gehouden te zijn om de vrouw aldaar toe te laten;
II. de vrouw te veroordelen om binnen drie maanden na datum van het vonnis de woning geheel te ontruimen en met al de haren en het hare te verlaten en de sleutels ter beschikking van de man te stellen, alsmede de vrouw te bevelen dat zij zich vanaf het moment van feitelijke ontruiming uitschrijft voor de Basisregistratie Personen van het genoemde adres;
III. De vrouw te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
De grondslagen van de (tegen)vorderingen en het daarop gevoerde verweer van partijen zullen hierna – voorzover relevant - in de beoordeling worden weergegeven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden gezamenlijk besproken. Zij hebben hun oorsprong in hetzelfde feitencomplex.
4.2.
Uitgangspunt is dat een medehuurder op grond van artikel 7:267, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in een bodemprocedure kan vorderen dat de rechter zal bepalen dat een andere medehuurder de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. Wanneer voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze beslissing zal geven, kan de voorzieningenrechter een daarop vooruitlopende voorlopige maatregel treffen. Daarnaast is het mogelijk een ordemaatregel te treffen indien dat noodzakelijk voorkomt.
4.3.
In kort geding kan de voorzieningenrechter dus geen definitieve beslissing geven over de toedeling van het huurrecht van de woning aan een van partijen. Dat zou een constitutief vonnis inhouden en dat kan in kort geding niet gegeven worden. De vorderingen van partijen kunnen zoals uit r.o. 4.2. naar voren komt slechts leiden tot een voorlopige voorziening tot het voorlopig verlenen van uitsluitend gebruik van de huurwoning aan een van partijen in afwachting van een beslissing van de kantonrechter aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld.
4.4.
Dit geschil draait om de vraag wie van partijen het meeste belang heeft bij voortzetting van het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke huurwoning gedurende de periode dat de huurovereenkomst nog niet op een van hen is overgegaan.
4.5.
Gelet op de situatie waarin partijen nu verkeren, staat vast dat voortzetting van de samenwoning van partijen niet (meer) wenselijk is. Partijen hebben hun affectieve relatie in mei 2020 al beëindigd. Duidelijk is dat aan deze situatie in het belang van partijen zo snel mogelijk een einde moet komen. Er bestaat derhalve voldoende aanleiding om een ordemaatregel te treffen.
4.6.
Partijen hebben in 2013 samen de woning gehuurd. Zij zijn medehuurder. Hun positie als huurder is dus in beginsel even sterk. Zowel de vrouw als de man hebben argumenten aangevoerd waarom juist zij/hij in de woning zou moeten blijven wonen. Aan hun stellingen dat de ander bij zijn/haar ouder(s) kan gaan wonen, gaat de voorzieningenrechter voorbij. Beide partijen hebben aannemelijk gemaakt dat het tijdelijk wonen bij de ouders problemen oplevert. Ook is bij ieder van hen niet gebleken dat er mogelijkheden zijn in hun sociale kring om tijdelijk onderdak te krijgen. Daarnaast stellen partijen dat zij vanwege hun werk in [plaats] en de onregelmatige uren die zij werken niet buiten [woonplaats] kunnen wonen. Zowel de vrouw als de man vinden dat zij het meeste belang hebben bij voortzetting van het huurgenot. Nu van partijen niet langer gevergd kan worden dat zij samen in de woning blijven wonen, rijst de vraag wie van partijen de woning dient te verlaten hangende een te voeren bodemprocedure. Het komt neer op een afweging van belangen.
4.7.
De man heeft het volgende onweersproken gesteld:
  • De man stond langer ingeschreven als woningzoekende bij de verhuurder Area Wonen en dat in combinatie met zijn hogere inkomen heeft er voor gezorgd dat partijen de woning toegewezen hebben gekregen;
  • Area Wonen hanteert een inkomenseis bij de toewijzing van woningen (productie 4 van de man). Op basis van het inkomen van de man komt hij in aanmerking voor woningen met een huurprijs van € 569,42 tot € 737,14. Op basis van het inkomen van de vrouw komt zij in aanmerking voor woningen met een huurprijs tot € 619,01.
4.8.
Omdat de omstandigheden van partijen voor het overige gelijk zijn, wordt aan hetgeen onder 4.7 is vastgesteld doorslaggevende betekenis toegekend. Dit betekent dat de belangen van de man om vooralsnog in de woning te blijven net iets zwaarder wegen dan die van de vrouw. Daartoe acht de voorzieningenrechter redengevend dat de man de huur van de woning (€ 682,83) op basis van zijn inkomen makkelijker kan betalen dan de vrouw. De stelling van de vrouw dat zij op basis van haar inkomen, zorgtoeslag en huurtoeslag de maandelijkse huurprijs ook kan betalen doet daar niet aan af. Dat de vrouw op basis van haar inkomen recht heeft op toeslagen maakt temeer dat het in het haar financieel belang is om een huurwoning te huren die passend is bij haar inkomensniveau, hetgeen ook het uitgangpunt is van inkomensafhankelijk huurbeleid. Daar komt bij dat de man als medehuurder aansprakelijk blijft voor de betaling van de huurprijs. In het geval de vrouw de huurprijs niet kan betalen gedurende de periode dat de bodemzaak aanhangig is, zal de man alsnog de huurpenningen moeten voldoen, terwijl hij het woongenot van de woning niet heeft gehad.
4.9.
De voorzieningenrechter zal gelet op het vorenstaande bij wijze van ordemaatregel bepalen dat de man voorlopig met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is om de woning te gebruiken. De voorzieningenrechter zal de duur van het voorlopig gebruiksrecht beperken tot zes maanden.
4.10.
De man zal binnen een maand de bodemzaak over de voortzetting van het huurderschap door hemzelf/de beëindiging van het huurderschap van de vrouw bij de kantonrechter aanhangig dienen te maken. Indien hij dat niet tijdig doet, zal de in dit kort geding getroffen maatregel komen te vervallen. Los daarvan staat het partijen uiteraard vrij om samen tot andere afspraken te komen. In dat geval zal dit vonnis niet meer nodig is.
4.11.
De voorzieningenrechter acht het geraden om de vrouw een ontruimingstermijn te gunnen van een maand na betekening van dit vonnis.
4.12.
Toewijzing van de vordering van de man in reconventie brengt afwijzing van de vordering in conventie van de vrouw mee.
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
bepaalt dat aan de man onder uitsluiting van de vrouw voor de duur van zes maanden het exclusieve gebruiksrecht van de woning gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] toekomt met bevel dat de vrouw deze woning uiterlijk een maand na betekening van dit vonnis dient te verlaten;
5.4.
bepaalt dat de voorziening vervalt indien de man niet binnen een maand na heden de bodemprocedure bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt;
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020.