In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee pogingen tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2018 in Arnhem, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, de aangeefster [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken en haar heeft bedreigd. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en deskundigenrapporten. De rechtbank concludeerde dat de signalementen van de dader niet voldoende gedetailleerd waren om de verdachte met zekerheid te kunnen identificeren. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van getuigen, die de verdachte aanwijzen op basis van camerabeelden, niet voldoende bewijs opleverden. De deskundigen concludeerden dat het gangbeeld van de verdachte niet kenmerkend genoeg was om hem als dader aan te wijzen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen en de rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten is vrijgesproken.