In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen de coöperatie Rabobank U.A. De eisers vorderen schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad, omdat Rabobank hen geen aanvullende financiering heeft verstrekt voor de bouw van een woning op een aangekochte kavel. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank op 15 juli 2010 een financiering heeft aangeboden, maar dat deze niet overeenkomt met het door eisers gestelde bedrag van € 950.000,00. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eisers is verjaard, omdat zij niet binnen vijf jaar na het ontstaan van de schade een rechtsvordering hebben ingesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. In reconventie heeft Rabobank een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van € 314.137,80, welke door de rechtbank wordt toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eisers ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,00 aan Rabobank moeten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 29 januari 2020.