ECLI:NL:RBOBR:2020:4885

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
C/01/360903 / KG ZA 20-441
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage ex artikel 843a Rv afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak heeft de rechtspersoon SCHRODER SECURISATION (LUXEMBOURG) II S.A. een kort geding aangespannen tegen de curator van de faillissementen van FVC Holding B.V. en aanverwante vennootschappen. De eiseres vorderde inzage in documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met als doel vast te stellen of de gevoegde partij onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken bij een leningaanvraag. De voorzieningenrechter heeft op 6 oktober 2020 geoordeeld dat de vordering van SCHRODER niet toewijsbaar is, omdat er onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelde dat SCHRODER de uitkomst van een bodemprocedure kan afwachten, aangezien de bescheiden zich onder de curator bevinden en er geen reden is om aan te nemen dat deze na afloop van de bodemprocedure niet meer beschikbaar zouden zijn. De vordering tot inzage werd afgewezen en SCHRODER werd veroordeeld in de proceskosten. De gevoegde partij kreeg toestemming om zich aan de zijde van de curator te voegen, maar de kosten van het incident werden begroot op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van spoedeisendheid in kort geding procedures en de noodzaak om aan de vereisten van artikel 843a Rv te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/360903 / KG ZA 20-441
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2020
in de zaak van
de rechtspersoon naar Luxemburgs recht
SCHRODER SECURISATION (LUXEMBOURG) II S.A.,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
eiseres,
advocaten mr. J.W. Bouman en mr. S. Klaversteijn te Utrecht,
tegen
[gedaagde], in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van FVC Holding B.V., CT-Plus B.V., CT-Realisatie B.V. en Advanced Water Management B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.W. Schollen te Best,
in welke zaak heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van gedaagde:
[gevoegde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gevoegde partij,
advocaat mr. C. Choy te ’s-Gravenhage.
Eiseres zal hierna Schroder genoemd worden.
Gedaagde zal de curator genoemd worden.
De gevoegde partij zal [gevoegde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juli 2020 met 12 producties
  • de incidentele vordering tot voeging tevens pleitnotities gevoegde partij met 3 producties
  • de mondelinge behandeling via Skype op 11 september 2020
  • de pleitnota tevens akte houdende pleitaantekeningen van mr. Bouman en mr. Klaversteijn
  • de spreekaantekeningen van mr. Schollen
  • de aanhouding voor onderhandelingen over het treffen van een regeling
  • het verzoek van mr. Bouman om vonnis te wijzen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Schroder is een vermogensbeheerder die onder meer financieringen verstrekt aan bedrijven.
2.2.
FVC Holding B.V. (hierna: FVC Holding) is een holding die alle aandelen houdt in CT-Plus B.V. (hierna: CT-Plus), CT-Realisatie B.V. (hierna: CT-Realisatie) en Advanced Water Management B.V. (hierna: Advanced Water Management). De vennootschappen zullen hierna gezamenlijk FVC Holding c.s. genoemd worden.
2.3.
CT-Plus en CT-Realisatie houden zich bezig met het begeleiden van projecten in de civiele techniek en in de grond-, weg en waterbouw. Advanced Water Management houdt zich bezig met het ontwikkelen en leveren van pomp- en gemaalsystemen.
2.4.
De heer [naam statutair bestuurder] (hierna: [naam statutair bestuurder] ) is statutair bestuurder van FVC Holding. c.s. alsmede van de andere vennootschappen.
2.5.
Op 10 maart 2017 heeft FVC Holding B.V. bij Schroder een lening aangevraagd. Zij heeft daartoe een ingevuld Loan Application Form ingediend. FVC Holding heeft het Loan Application Form laten invullen door Claessen Molenbeek en Partners.
2.6.
Het Loan Application Form is opgesteld door NEOS Business Finance B.V. (hierna: NEOS). NEOS is de backoffice van Schroder in Nederland en heeft Schroder vertegenwoordigd in het kader van de aanvraag.
2.7.
Onderdeel van de aanvraag van FVC Holding is het CV van [gevoegde partij] . [gevoegde partij] was op dat moment de financiële man bij FVC Holding.
2.8.
In het CV staat onder meer vermeld dat [gevoegde partij] registeraccountant is en partner is geweest bij PWC.
2.9.
[gevoegde partij] heeft in het kader van de financieringsaanvraag aan NEOS financiële cijfers overgelegd, waaronder omzetcijfers over de jaren 2011 tot en met 2015.
2.10.
Schroder heeft vervolgens de financieringsaanvraag van FVC Holding goedgekeurd.
2.11.
Op 7 april 2017 is tussen Schroder en FVC Holding c.s. een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen. Uit hoofde van die overeenkomst heeft Schroder aan FVC Holding c.s. een bedrag geleend van € 1.000.000,-- in hoofdsom.
2.12.
Schroder heeft bij brief van 23 maart 2018 het krediet met onmiddellijke ingang opgezegd wegens het niet nakomen van de betalingsverplichtingen door FVC Holding c.s..
2.13.
FVC Holding c.s. hebben de lening niet ingelost.
2.14.
Op 27 maart 2018 is CT-Plus in staat van faillissement verklaard met aanstelling van [gedaagde] als curator.
2.15.
Op 8 mei 2018 zijn CT Realisatie, FVC Holding en Advanced Water Management in staat van faillissement verklaard. [gedaagde] is ook in die faillissementen als curator aangesteld.
2.16.
De curator heeft vastgesteld dat de administratieplicht door FVC Holding c.s. is geschonden.
2.17.
De curator heeft een rechtmatigheidsonderzoek laten verrichten door een forensisch accountant. De forensisch accountant heeft een rapport van bevindingen opgesteld. Het rapport is voor de curator aanleiding geweest om [naam statutair bestuurder] als bestuurder aansprakelijk te stellen.
2.18.
De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar FVC Holding c.s.. De curator heeft daar medewerking aan verleend. Het onderzoek is inmiddels afgerond.

3.Het geschil

3.1.
Schroder vordert samengevat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad :
  • de curator te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis Schroder afschrift te verstrekken van het rapport van bevindingen opgesteld door de forensisch accountant;
  • een afschrift van de administratie van FVC Holding c.s. ten tijde van de financieringsaanvraag op of omstreeks 10 maart 2017;
  • afschriften van de administratie van FVC Holding c.s. na uitbetaling van de lening, per kwartaal en meer in het bijzonder:
  • een afschrift van de administratie van FVC Holding c.s. over het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018;
  • een afschrift van de administratie van FVC Holding c.s. op faillissementsdatum;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat aan enig onderdeel van dit bevel geen of niet volledig gehoor wordt gegeven;
- de curator te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Schroder legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
De vordering is gegrond op artikel 843a Rv. Aan de in dat artikel gestelde vereisten voor inzage is voldaan.
Schroder heeft een rechtmatig belang bij de gevorderde afschriften. Zij heeft het vermoeden dat [gevoegde partij] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door bij de aanvraag van de geldlening voor FVC Holding c.s. onjuiste informatie heeft verstrekt over de kwartaalcijfers en over zichzelf. Aan de hand van het rapport van de forensisch accountant en de administratie van FVC Holding c.s. kan Schroder vaststellen of dat het geval is en zo nodig de schade op hem verhalen.
Het is ook voldoende bepaald van welke bescheiden Schroder afschrift vordert.
Tussen Schroder en [gevoegde partij] bestaat ook een rechtsbetrekking. Die vloeit voort uit het feit dat [gevoegde partij] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens Schroder.
Van gewichtige redenen voor de curator om de afschriften niet te vertrekken is geen sprake.
3.3.
De curator voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het ligt niet voor de hand om op dit moment het rapport van de forensisch accountant aan Schroder te verstrekken. Het is niet in het belang van de boedel en Schroder geeft ook onvoldoende concreet aan welk belang zij heeft bij het ontvangen van een afschrift. Het lijkt daarmee op een fishing expedition. Het is ook vanuit het oogpunt van een behoorlijke rechtsbedeling niet nodig om Schroder het rapport te vertrekken. Schroder kan ook zelf onderzoek verrichten.
Met betrekking tot het verstrekken van afschriften van de administratie refereert de curator zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Wel is de curator van mening dat de vordering onvoldoende bepaald is en dat niet geheel duidelijk is welke bescheiden Schroder wil ontvangen.
Uit artikel 843a lid 1 Rv volgt dat de curator de kosten die gemoeid zijn met het verstrekken van de afschriften bij Schroder in rekening kan brengen. De curator verzoekt bij toewijzing van de vordering daarvoor een voorziening te treffen.
Het opleggen van een dwangsom is niet nodig. Als toch een dwangsom wordt opgelegd dan dient daar een maximum aan verbonden te worden.
De curator verzoekt ook een ruimere termijn dan gevorderd voor het verstrekken van de afschriften. Voor het verstrekken van elektronische afschriften is de curator afhankelijke van derden. Het maken van afschriften van de fysieke administratie is een omvangrijke klus.
3.4.
[gevoegde partij] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Aan de vereisten van artikel 843a Rv is niet voldaan.
De vordering van Schroder heeft geen betrekking op bepaalde bescheiden, maar op de volledige administratie.
Er is ook geen sprake van een rechtsbetrekking tussen [gevoegde partij] en Schroder. [gevoegde partij] betwist dat hij in het kader van de financieringsaanvraag onjuiste informatie aan Schroder heeft verstrekt en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Schroder.
Schroder heeft ook geen rechtmatig belang bij afgifte van de gevorderde bescheiden omdat niet voldoende aannemelijk is dat [gevoegde partij] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar.
De curator is ook niet gehouden om de afschriften aan Schroder te vertrekken. De curator heeft een geheimhoudingsplicht. De bescheiden staan ook uitsluitend tot zijn beschikking in zijn hoedanigheid van curator. Er is geen sprake van een zwaarwichtig maatschappelijk belang om de informatie aan Schroder te verstrekken.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de zaak internationale aspecten heeft (Schroder is gevestigd in Luxemburg) rijst eerst de vraag of de Nederlandse voorzieningenrechter rechtsmacht heeft. Dat is het geval op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikte EEX-Verordening). De curator heeft namelijk woonplaats in Nederland.
4.2.
Vervolgens rijst de vraag welk recht van toepassing is. Omdat Schroder afschrift van bescheiden vordert, is op grond van art. 10:3 BW Nederlands recht van toepassing.
In het incident
4.3.
[gevoegde partij] heeft ex artikel 217 Rv een incidentele vordering tot voeging ingediend. [gevoegde partij] wil zich in dit kort geding voegen aan de zijde van de curator. Schroder en de curator hebben desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen de voeging. [gevoegde partij] heeft ook evident belang bij de voeging. De vordering van Schroder in de hoofdzaak strekt er namelijk toe afschrift te krijgen van bescheiden om [gevoegde partij] aansprakelijk te kunnen stellen voor geleden schade. De vordering tot voeging zal daarom worden toegewezen.
4.4.
Schroder zal worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, aan de zijde van [gevoegde partij] begroot op nihil.
In de hoofdzaak
4.5.
De vordering van Schroder strekt tot het verkrijgen van afschrift van bescheiden en is gegrond op artikel 843a Rv. In beginsel kan Schroder, als aan de vereisten van art. 843a Rv is voldaan, van de curator afschrift van bescheiden vorderen ten behoeve van een door haar tegen [gevoegde partij] aan te spannen procedure. Zie: Hoge Raad 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:612 (Schmitz q.q./Aerts Europa). Voorshands is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat [gevoegde partij] onrechtmatig jegens Schroder heeft gehandeld en sprake is van een rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv. Vgl. Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251 (Semtex). Het enkele feit dat FVC Holding c.s. niet aan haar verplichtingen jegens Schroder heeft voldaan, betekent niet dat [gevoegde partij] onrechtmatig jegens Schroder heeft gehandeld. Dat de (door [gevoegde partij] ) aan Schroder (indirect) verschafte informatie niet juist zou zijn, is voorshands niet aannemelijk. In het cv van [gevoegde partij] dat aan Schroder ter beschikking is gesteld, staat niet dat [gevoegde partij] CFO of financieel directeur van FVC Holding was. In dat cv wordt alleen gesteld dat [gevoegde partij] “betrokken was bij dagelijkse leiding in de meest brede zins des woord, strategie en business development”. Dat [gevoegde partij] een handtekening van een derde heeft gelegaliseerd, betekent niet dat hij onrechtmatig jegens Schroder heeft gehandeld.
4.6.
Los van de vraag of in dit geval wordt voldaan aan de vereisten die artikel 843a Rv stelt aan een vordering tot afschrift van bescheiden, dient in dit kort geding te worden beoordeeld of Schroder voldoende spoedeisend belang bij het verkrijgen van afschrift van bescheiden heeft. Dat is het geval als van haar niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Schroder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
4.7.
Schroder stelt ter onderbouwing van haar spoedeisend belang dat het voor haar essentieel is om snel vast te stellen of [gevoegde partij] onjuiste informatie heeft verstrekt zodat zij op korte termijn haar schade op hem kan verhalen. Het feit dat de FIOD is ingeschakeld zou het spoedeisend belang volgens Schroder nog versterken. Het enkele feit dat Schroder zo snel mogelijk haar schade wil verhalen, betekent niet dat van haar niet gevergd zou kunnen worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Daarbij is van belang dat Schroder sowieso een bodemprocedure aanhangig zal moeten maken om de schade op [gevoegde partij] te kunnen verhalen.
4.8.
Daar komt bij dat de bescheiden waar Schroder afschrift van vordert, voor zover deze aanwezig zijn, zich bevinden onder de curator. Er bestaat op voorhand dus ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bescheiden na afloop van de bodemprocedure niet meer voorhanden zouden zijn. Dat de FIOD een onderzoek heeft ingesteld maakt de vordering van Schroder niet spoedeisender. [gevoegde partij] heeft onweersproken gesteld dat de FIOD haar onderzoek heeft afgerond en dat hij niet verder zal worden vervolgd. De curator heeft bevestigd dat het onderzoek is afgerond. Ook heeft de curator aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om [gevoegde partij] als feitelijk beleidsbepaler aan te spreken voor boedeltekorten in verband met de aangetroffen onregelmatigheden in het faillissement. De curator zal zijn pijlen voorlopig (enkel) richten op de statutair bestuurder [naam statutair bestuurder] , zo heeft hij ter zitting verklaard.
4.9.
Bij beoordeling van de spoedeisendheid van de vordering van Schroder is ook van belang dat toewijzing onomkeerbare gevolgen zal hebben. Als Schroder eenmaal kennis heeft genomen van de informatie, dan kan dat niet meer ongedaan gemaakt worden. In combinatie met het bovenstaande leidt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat van Schroder gevergd kan worden dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. In een bodemprocedure is in tegenstelling tot in kort geding ruimte voor een uitgebreid feitenonderzoek. Aan de hand van een dergelijk onderzoek kan dan worden vastgesteld in hoeverre aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om daar nu in kort geding een voorschot op te nemen.
4.10.
Slotsom is dat de vorderingen van Schroder zullen worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
4.11.
Schroder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator en [gevoegde partij] worden voor ieder van hen begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.284,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident:
5.1.
staat [gevoegde partij] toe om zich in dit kort geding te voegen aan de zijde van de curator,
5.2.
veroordeelt Schroder in de kosten van het incident, aan de zijde van [gevoegde partij] begroot op nihil,
in de hoofdzaak:
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt Schroder in de proceskosten, aan de zijde van de curator en [gevoegde partij] tot op heden begroot op € 1.284,00 voor ieder van hen,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.