Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding, door de rechtbank ontvangen op 29 juni 2020
- de incidentele conclusie tot verwijzing althans aanhouding van 19 augustus 2020
- de incidentele conclusie van antwoord van 2 september 2020.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze civiele procedure, die zich afspeelt tussen de besloten vennootschappen Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel en Schoenhandel van Bommel Eindhoven B.V., is een incident tot verwijzing aan de orde. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in het incident, waarbij Van Bommel Eindhoven verzocht om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat verwijzing mogelijk maakt wanneer er sprake is van litispendentie, oftewel wanneer er meerdere procedures zijn die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp en tussen dezelfde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide zaken, die vrijwel gelijktijdig aanhangig zijn gemaakt, betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de handelsrelatie tussen de partijen en de daarbij in acht te nemen opzegtermijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het doel van artikel 220 Rv, namelijk het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het bevorderen van doelmatigheid, in dit geval gediend is met een gezamenlijke behandeling van de zaken. De rechtbank heeft de vordering van Van Bommel Eindhoven toegewezen en de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de kosten van het incident zijn toegewezen aan Schoenfabriek Van Bommel. De beslissing houdt in dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangige zaak, zodat beide zaken gelijktijdig door dezelfde rechter behandeld zullen worden.