ECLI:NL:RBOBR:2020:4981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/01/359976 / HA ZA 20-433
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing ex artikel 220 Rv in civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen met betrekking tot handelsrelatie en opzegging distributieovereenkomst

In deze civiele procedure, die zich afspeelt tussen de besloten vennootschappen Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel en Schoenhandel van Bommel Eindhoven B.V., is een incident tot verwijzing aan de orde. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in het incident, waarbij Van Bommel Eindhoven verzocht om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat verwijzing mogelijk maakt wanneer er sprake is van litispendentie, oftewel wanneer er meerdere procedures zijn die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp en tussen dezelfde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide zaken, die vrijwel gelijktijdig aanhangig zijn gemaakt, betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de handelsrelatie tussen de partijen en de daarbij in acht te nemen opzegtermijn.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het doel van artikel 220 Rv, namelijk het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het bevorderen van doelmatigheid, in dit geval gediend is met een gezamenlijke behandeling van de zaken. De rechtbank heeft de vordering van Van Bommel Eindhoven toegewezen en de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de kosten van het incident zijn toegewezen aan Schoenfabriek Van Bommel. De beslissing houdt in dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangige zaak, zodat beide zaken gelijktijdig door dezelfde rechter behandeld zullen worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/359976 / HA ZA 20-433
Vonnis in incident van 14 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHOENFABRIEK WED. J.P. VAN BOMMEL,
gevestigd te Moergestel,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.J.G. Maas te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHOENHANDEL VAN BOMMEL EINDHOVEN B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N. Ruyters te Breda.
Partijen zullen hierna Schoenfabriek Van Bommel en Van Bommel Eindhoven genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, door de rechtbank ontvangen op 29 juni 2020
  • de incidentele conclusie tot verwijzing althans aanhouding van 19 augustus 2020
  • de incidentele conclusie van antwoord van 2 september 2020.
1.2.
Vervolgens is de datum van het vonnis in het incident bepaald op 14 oktober 2020.

2.De feiten in het incident

De hoofdzaak

2.1.
Partijen in de hoofdzaak hebben sinds lange tijd een handelsrelatie, waarbij Van Bommel Eindhoven schoenen inkoopt bij Schoenfabriek Van Bommel om deze in eigen naam en voor eigen risico door te verkopen aan haar klanten. Schoenfabriek Van Bommel heeft deze handelsrelatie op 20 september 2019 opgezegd. De reden die zij daarvoor geeft is kort gezegd dat Van Bommel Eindhoven op zodanige wijze gebruik maakt van de VAN BOMMEL merken en handelsnaam, dat verwarring ontstaat bij consumenten over de identiteit van Van Bommel Eindhoven en haar connectie met Schoenfabriek Van Bommel, waardoor de merken inboeten aan exclusiviteit en uitstraling, en ondernemerskansen voor Schoenfabriek Van Bommel worden beperkt.
2.2.
De vorderingen van Schoenfabriek Van Bommel in de hoofdzaak zijn er op gericht een oordeel te krijgen van de rechtbank over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de distributieovereenkomst van 20 september 2019 en de daarbij in acht te nemen opzegtermijn.
2.3.
Schoenfabriek Van Bommel heeft de dagvaarding op 22 juni 2020 aan Van Bommel Eindhoven laten betekenen en haar gedagvaard te verschijnen op 8 juli 2020.
De zaak bij rechtbank Zeeland-West-Brabant
2.4.
Op 23 juni 2020 heeft Van Bommel Eindhoven op haar beurt een dagvaarding laten betekenen aan Schoenfabriek Van Bommel en aan Van Bommel Superior Shoes BV (hierna: Superior Shoes) om te verschijnen voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda op 1 juli 2020. Die zaak is daar aanhangig onder zaak- en rolnummer C/02/373995 / HA ZA 20-377.
2.5.
De vorderingen van Van Bommel Eindhoven in die zaak zijn er op gericht een oordeel te krijgen van de rechtbank over het niet rechtsgeldig zijn van de opzegging van de distributieovereenkomst door Schoenfabriek Van Bommel, althans van de daarbij in acht genomen opzegtermijn. Van Bommel Eindhoven vraagt de rechtbank Schoenfabriek Van Bommel te veroordelen tot voortzetting van de handelsrelatie, althans tot vergoeding van schade. In relatie tot Superior Shoes, een zusteronderneming van Schoenfabriek Van Bommel, vordert Van Bommel Eindhoven het Benelux merk VAN BOMMEL ten name van Superior Shoes vervallen te verklaren en ambtshalve doorhaling van dit merk te bevelen.
2.6.
Schoenfabriek Van Bommel heeft samen met Superior Shoes de rechtbank Zeeland-West-Brabant gevraagd de procedure aldaar voor wat betreft de vorderingen tegen Schoenfabriek Van Bommel aan te houden tot de rechtbank Oost-Brabant onherroepelijk zal hebben beslist in onderhavige zaak C/01/359976 / HA ZA 20-433. Voor het geval de rechtbank Zeeland-West-Brabant dit verzoek om aanhouding zou afwijzen, hebben zij subsidiair verzocht hiervan tussentijds hoger beroep toe te staan. Meer subsidiair hebben zij de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht de zaak voor wat betreft de op Schoenfabriek Van Bommel gerichte vorderingen te verwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant, zodat hierover gelijktijdig kan worden beslist met de onderhavige zaak. In alle gevallen zou volgens hen de procedure tegen Superior Shoes normaal doorgang moeten vinden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Van Bommel Eindhoven heeft een incident opgeworpen en vraagt de rechtbank:
primairom de onderhavige zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op grond van artikel 220 Rv;
subsidiairom de onderhavige procedure aan te houden en te verwijzen naar de parkeerrol totdat in de zaak C/02/373995 / HA ZA 20-377 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda onherroepelijk zal zijn beslist;
meer subsidiairom onderhavige procedure aan te houden en te verwijzen naar de parkeerrol totdat door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda onherroepelijk zal zijn beslist op het in de genoemde zaak door Schoenfabriek Van Bommel opgeworpen incident.
Indien deze incidentele vorderingen worden afgewezen, verzoekt Van Bommel Eindhoven de rechtbank hiervan tussentijds hoger beroep toe te staan en de procedure in afwachting van een onherroepelijke beslissing op het hoger beroep aan te houden.
3.2.
Van Bommel Eindhoven legt hieraan onder andere het volgende ten grondslag.
De zaken zoals die bij de twee rechtbanken aanhangig zijn, moeten in hun onderlinge verband en samenhang worden beoordeeld: beide zaken gaan over de beëindiging van de handelsrelatie en ook de merkenkwestie waarvoor zij Superior Shoes heeft gedagvaard, kan hier moeilijk los van worden gezien. Schoenfabriek Van Bommel heeft de zaak onnodig processueel complex gemaakt door, wetend dat ze op korte termijn een dagvaarding van Van Bommel Eindhoven zou gaan ontvangen, snel zelf een dagvaarding uit te brengen, in plaats van de dagvaarding van Van Bommel Eindhoven af te wachten en haar vorderingen in reconventie in te stellen. Het is redelijk en doelmatig als de onderhavige zaak voor een gezamenlijke behandeling wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3.3.
Schoenfabriek Van Bommel voert ter verweer kort gezegd aan dat het geschil moet worden beslecht door de rechtbank Oost-Brabant waar het als eerste aanhangig is gemaakt, en dat verwijzing naar de later aangezochte rechtbank Zeeland-West-Brabant wettelijk niet mogelijk is. Volgens Schoenfabriek Van Bommel is het Van Bommel Eindhoven die processuele complexiteit heeft gecreëerd door na het uitbrengen van een dagvaarding door Schoenfabriek Van Bommel nog een zelfde zaak aan te brengen. Gelet op de (partiële) samenhang tussen beide zaken heeft Schoenfabriek Van Bommel in de zaak bij rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht om aanhouding voor zover het de vorderingen tegen haar betreft. De vordering tegen Superior Shoes is volgens Schoenfabriek Van Bommel van de andere vorderingen te onderscheiden en heeft daarmee geen overlap. Zij heeft (samen met Superior Shoes) de rechtbank Zeeland-West-Brabant daarom verzocht de zaak voor wat betreft die vordering gewoon voort te zetten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Van Bommel Eindhoven vraagt primair om de hoofdzaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op grond van artikel 220 Rv. Van Bommel Eindhoven wenst dat de zaak wordt gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak C/02/373995 / HA ZA 20-377.
4.2.
In artikel 220 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd. Doel van verwijzen is het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het voorkomen van dubbel werk door het voeren van meerdere procedures over hetzelfde onderwerp.
Litispendentie en verknochtheid
4.3.
Vaststaat dat partijen in de onderhavige zaak allebei ook partij zijn bij de genoemde zaak die aanhangig is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant en dat beide zaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, namelijk de rechtsgeldigheid van de beëindiging van hun onderlinge handelsrelatie door Schoenfabriek Van Bommel op 20 september 2019 en de daarbij in acht te nemen opzegtermijn. Vanwege deze litispendentie is er alle reden om de beide zaken door één rechter te laten behandelen.
4.4.
Bij de zaak zoals die aanhangig is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is naast de partijen in onderhavige zaak ook nog een derde partij (als gedaagde) betrokken, namelijk Superior Shoes. Naar het oordeel van de rechtbank is het vanuit een oogpunt van doelmatigheid gewenst dat ook de vorderingen tegen Superior Shoes gezamenlijk worden behandeld met het geschil tussen Van Bommel Eindhoven en Schoenfabriek Van Bommel, vanwege de samenhang zoals die blijkt uit de dagvaarding die door Van Bommel Eindhoven is uitgebracht voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Volgorde van aanhangig maken
4.5.
Gelet op de formulering van artikel 220 lid 1 Rv gaat de wetgever er vanuit dat verwijzing wordt gevraagd in de zaak die als laatste aanhangig is gemaakt. In veel gevallen zal dit ook niet anders kunnen, omdat verwijzing moet worden gevraagd in een vroegtijdig stadium van de procedure en het in de zaak die al eerder bij een andere rechter aanhangig is gemaakt, vaak niet meer mogelijk zal zijn.
4.6.
Artikel 220 lid 1 Rv geeft geen nadere omschrijving van ‘eerder aanhangig zijn’. Bij het beoordelen of in een zaak verwijzing kan worden gevraagd moet daarom naar de aard en strekking van de bepaling worden beoordeeld welk moment heeft te gelden als het moment van aanhangig zijn (vergelijk Hoge Raad 24 maart 2000, NJ 2000,601 en Hof Arnhem 8 oktober 2002, NJ 2003,392). Dit moment hoeft niet in alle gevallen te zijn het moment waarop de dagvaarding is betekend ex artikel 125 Rv. Een redelijke uitleg van artikel 220 Rv kan meebrengen dat van een andere datum moet worden uitgegaan.
4.7.
De situatie die zich hier aandient, is dat beide zaken vrijwel gelijktijdig aanhangig zijn gemaakt. In de onderhavige zaak is de dagvaarding betekend op 22 juni 2020, dat is slechts één dag eerder dan in de zaak die is aangebracht bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De indiening van het exploot van dagvaarding bij de griffie en inschrijving op de rol heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020 en dat is ook hooguit één dag eerder dan in de zaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Die zaak had immers een eerste roldatum van 1 juli 2020 en in die zaak moet de indiening en inschrijving dus uiterlijk op 30 juni 2020 hebben plaatsgevonden (artikel 125 lid 2 Rv). Mogelijk is dit ook al eerder gebeurd. De eerste roldatum, zoals in de dagvaarding vermeld, lag in de onderhavige zaak op 8 juli 2020, derhalve een week later dan in de zaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In de zaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is geen verzoek om verwijzing ingediend, althans slechts meer subsidiair en uitdrukkelijk niet ten aanzien van Superior Shoes, die bij toewijzing van dat verzoek elders zou moeten procederen.
4.8.
Een redelijke uitleg van artikel 220 Rv brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in dit geval, waarin de zaken vrijwel gelijktijdig aanhangig zijn gemaakt, in beide zaken nog geen datum is bepaald voor het nemen van een conclusie van antwoord en tijdig een verzoek is ingediend om verwijzing, dit verzoek kan worden toegewezen omdat de doelmatigheid daarmee is gediend. Gelet op de eerdergenoemde doelen van artikel 220 Rv gaat het er niet zozeer om dat de rechter die als eerste is betrokken beide procedures behandelt, maar dat beide procedures door een en dezelfde rechter worden behandeld.
Conclusie
4.9.
Concluderend overweegt de rechtbank dat de zaak zoals die bij haar aanhangig is gemaakt een zodanige samenhang heeft met de zaak C/02/373995 / HA ZA 20-377 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, inclusief de vorderingen tegen Superior Shoes, dat een goede rechtsbedeling gediend is met een gelijktijdige behandeling en beslissing door dezelfde rechter. Het enkele feit dat in de onderhavige zaak de dagvaarding een dag eerder is betekend staat in dit geval niet aan een verwijzing naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de weg. De vraag aan wie van partijen het te wijten is dat deze processuele complexiteit is ontstaan, acht de rechtbank hier niet relevant. Op grond van overwegingen van doelmatigheid zal het primaire verzoek van Van Bommel Eindhoven om verwijzing worden toegewezen.
4.10.
De verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van de beide zaken.
4.11.
Schoenfabriek Van Bommel zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, en de eventuele nakosten, zoals hierna onder de beslissing begroot, vermeerderd met wettelijke rente.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering toe,
5.2.
veroordeelt Schoenfabriek Van Bommel in de kosten die Van Bommel Eindhoven heeft gemaakt in het incident, tot op heden begroot op € 543,00 aan salariskosten advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt Schoenfabriek Van Bommel in de door Van Bommel Eindhoven te maken nakosten:
( a) begroot op een bedrag van € 157,- aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van betaling, en
( b) te verhogen met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en kosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector civiel, locatie Breda,
5.6.
stelt vast dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaak- en rolnummer C/02/373995 / HA ZA 20-377.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.