ECLI:NL:RBOBR:2020:5173

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
C/01/360276 / FA RK 20-3116
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarig kind hebben. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, waarbij partijen hebben gesteld dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft ook het convenant en het ouderschapsplan, dat door partijen is opgesteld, als onderdeel van de beschikking opgenomen.

De rechtbank heeft echter het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij hem te bepalen afgewezen. Dit verzoek was in strijd met de afspraken die in het ouderschapsplan waren gemaakt, waarin was vastgelegd dat het hoofdverblijf bij de moeder zou zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeken van partijen tegenstrijdig waren en dat het verzoek om de hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen niet kon worden toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van partijen om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afspraken over de gezamenlijke rekening voor de kosten van de kinderen en de hond niet voor opname in het dictum leenden. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/360276 / FA RK 20-3116
Beschikking d.d. 18 augustus 2020 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K. Steenbergen-van Straten, gevestigd te Heesch,
en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. K. Steenbergen-van Straten, gevestigd te Heesch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van partijen, ingekomen op 6 juli 2020.
1.2.
Bij het verzoekschrift is een convenant gevoegd.
1.3.
Bij de stukken bevindt zich het ouderschapsplan.
1.4.
De minderjarige [naam minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [gemeente] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Opnemen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan
2.4.1.
Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn.
2.5.2.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
In het verzoekschrift onder punt 7 stellen partijen dat het hoofdverblijf van [naam minderjarige] bij de
vrouwis. Zij stellen tevens dat zij daarom verzoeken om het hoofdverblijf van [naam minderjarige] bij
hemte bepalen. In het door partijen op 2 juli 2020 ondertekende ouderschapsplan zijn partijen in artikel 2 overeengekomen dat [naam minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder en op haar adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven zal staan. (…).
In onderling verband en samenhang bezien, is het verzoek van partijen dus tegenstrijdig aan de stellingen in het verzoekschrift en het ouderschapsplan. Om die reden kan het verzoek niet worden toegewezen.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
Partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen zoals opgenomen in punt 8 van het verzoekschrift.
2.6.2.
De rechtbank zal de door partijen verzochte regeling als op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen deze regeling verzet.
2.7.
Bijdrage op gezamenlijke rekening
2.7.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat beide ouders met ingang van 1 juni 2020 een bedrag van € 100,- per maand voldoen op een gezamenlijke rekening en dat op voormelde rekening tevens de kinderbijslag en het kindgebondenbudget wordt voldaan.
2.7.2.
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen partijen verzoeken zich niet kwalificeert als een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding of wel als kinderalimentatie. De rechtbank zal het verzoek van partijen afwijzen en overweegt daartoe het volgende:
Partijen stellen onder punt 9 van het verzoekschrift onder het kopje
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige]het volgende:
Partijen zijn overeengekomen dat zij met ingang van 1 juni 2020 ieder de eigen kosten van inwoning van [naam minderjarige] dragen wanneer hij bij hen is. Verblijfsoverstijgende lasten worden betaald van een rekening die gezamenlijk aangehouden wordt. De man stort maandelijks een bedrag van € 100,- op deze rekening. De vrouw stort maandelijks een bedrag van € 100,- op deze rekening. Tevens zullen de kinderbijslag en het kindgebondenbudget op deze rekening worden voldaan.
Deze afspraak is ook opgenomen in het door partijen op 2 juli 2020 ondertekende ouderschapsplan onder artikel 7.2. – kinderalimentatie. In dit artikel wordt daaraan nog toegevoegd dat de rekening bedoeld is voor de kosten van beide kinderen en de kosten van de hond.
De rechtbank overweegt dat kosten van kinderen, en dan gaat het over minderjarige kinderen, zijn samengesteld uit verblijfskosten en verblijfsoverstijgende kosten. In casu hebben partijen over deze kosten afspraken gemaakt. Voor wat betreft de verblijfsoverstijgende kosten hebben partijen expliciet afgesproken dat deze worden betaald van een gezamenlijke rekening, die wordt gevoed door een maandelijkse bijdrage van beide ouders. Daarnaast hebben zij uitdrukkelijk gesteld dat deze rekening is bedoeld voor de kosten van beide kinderen en de kosten van de hond. Het staat partijen vrij om afspraken te maken over deze kosten maar deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum. Immers de kosten voor het oudste kind, inmiddels jongmeerderjarig, en de hond vallen buiten het bestek van verblijfsoverstijgende kosten.
Het verzoek om te bepalen dat de kinderbijslag en het kindgebondenbudget met ingang van
1 juni 2020 op die gezamenlijke rekening wordt voldaan, leent zich niet voor opname in het dictum. Dit is een afspraak die partijen met derden, te weten de betreffende uitkeringsinstanties, dienen te regelen.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [gemeente] op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn zoals opgenomen in punt 8 van het verzoekschrift;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 18 augustus 2020.
Conc: ako/ivo
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen wederpartij, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak
b. door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.