ECLI:NL:RBOBR:2020:5174
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en toepasselijk recht in echtscheidingsprocedure met internationale elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de nationaliteit van een ander land bezitten. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man betwistte echter de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de toepassing van Nederlands recht op het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen op het moment van indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, conform artikel 3 van de Brussel II bis verordening.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Nederlandse wetgeving en internationale verdragen het niet verbieden dat door dezelfde partijen zowel in Nederland als in een ander land een echtscheidingsprocedure wordt opgestart. De man heeft geen beroep gedaan op litispendentie, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen rechtskeuze heeft gemaakt voor de toepassing van het recht van het andere land. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen rechtskeuze is gemaakt voor het recht van het andere land en dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen en heeft de verdere behandeling en beslissing pro forma aangehouden in afwachting van een te plannen mondelinge behandeling.