ECLI:NL:RBOBR:2020:5325

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
C/01/359608 / FA RK 20-2676
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van omgangsregeling voor minderjarigen met betrekking tot hun vader

In deze zaak hebben de minderjarigen A en B, die na de echtscheiding van hun ouders bij hun moeder wonen, een verzoek ingediend om zelf te mogen bepalen wanneer zij naar hun vader gaan. De rechtbank heeft op 27 oktober 2020 een beschikking gegeven waarin zij oordeelt dat een raadsonderzoek noodzakelijk is. Dit verzoek is ingediend na een brief van de kinderen aan de rechter, die op 16 juni 2020 is ontvangen. De rechter heeft op 24 juli 2020 met de kinderen gesproken en later ook met de ouders en hun advocaat. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen en de omgangsregeling is eerder vastgesteld in 2014, waarbij de kinderen om de twee weken een weekend en de helft van de vakanties bij hun vader verblijven.

De kinderen hebben aangegeven dat de omgang met hun vader problematisch is. Ze hebben zorgen geuit over het gedrag van hun vader, waaronder alcoholgebruik en andere ongewenste situaties. De rechter heeft vastgesteld dat het belangrijk is dat de kinderen contact houden met hun vader, maar dat er goede redenen moeten zijn om dit contact te beperken. Daarom is besloten om de raad voor de kinderbescherming in te schakelen om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en het hoofdverblijf van de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing over het verzoek pro forma aangehouden tot het onderzoek is afgerond, wat enkele maanden kan duren. De raad moet uiterlijk 16 februari 2021 advies uitbrengen aan de rechtbank.

De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt, die tevens kinderrechter is, en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/359608 / FA RK 20-2767
Uitspraak : 27 oktober 2020
Beschikking op het verzoek van

[minderjarige A]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,

verder te noemen: [minderjarige A] ,
en

[minderjarige B] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
verder te noemen: [minderjarige B] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
en

[vader] ,

wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.E.M. Messink.
De procedure
[minderjarige A] en [minderjarige B] hebben een brief geschreven aan de rechter. Die brief is bij de rechtbank op 16 juni 2020 binnengekomen.
De rechter heeft op 24 juli 2020 met [minderjarige A] en [minderjarige B] over hun brief gesproken.
De rechter heeft daarna de ouders van [minderjarige A] en [minderjarige B] uitgenodigd voor een gesprek. De advocaat van de vader heeft toen namens de vader een verzoek gedaan dat gaat over het hoofdverblijf. Dat verzoek heeft een apart nummer gekregen, namelijk: C/01/363840/FA RK 20/5108.
Op 13 oktober 2020 heeft de rechter met de moeder, de vader en zijn advocaat, en iemand van de raad voor de kinderbescherming gesproken.
De feiten
[minderjarige A] en [minderjarige B] wonen sinds de echtscheiding van de ouders bij hun moeder.
De ouders van [minderjarige A] en [minderjarige B] hebben samen het gezag over hen. Dat betekent dat zij samen beslissingen over hen moeten nemen.
Op 19 juni 2014 heeft de rechter bepaald dat [minderjarige A] en [minderjarige B] een weekend per twee weken en de helft van de vakanties en feestdagen bij hun vader zijn.
[minderjarige A] en [minderjarige B] hebben van 6 december 2017 tot 26 juli 2019 onder toezicht gestaan. Dat betekent dat er een gezinsvoogd was die in de gaten hield hoe het met hen ging.
Het verzoek van [minderjarige A] en [minderjarige B]
[minderjarige A] en [minderjarige B] willen dat de rechter bepaalt dat zij niet meer verplicht naar hun vader hoeven, maar zelf mogen weten wanneer ze naar hem gaan.
De beoordeling van het verzoek van [minderjarige A] en [minderjarige B]
[minderjarige A] en [minderjarige B] hebben in het gesprek met de rechter verteld dat het soms wel goed gaat bij hun vader, maar soms ook niet. Hun vader rookt veel en drinkt de hele dag bier. De koelkast is soms helemaal leeg. Verder vinden ze bordjes met cocaïne en [minderjarige B] heeft een keer gezien dat zijn vader vuur hield achter een bierflesje en het toen inademde. [minderjarige A] vindt het heel erg dat haar vader niet gebeld heeft op haar verjaardag. [minderjarige B] vindt het erg dat zijn vader geld uit zijn spaarpot heeft gepakt en het niet heeft teruggegeven. Dit alles zorgt ervoor dat [minderjarige A] en [minderjarige B] niet meer verplicht naar hun vader willen gaan, maar alleen als ze hem missen.
Vervolgens heeft de rechter gepraat met de ouders, de advocaat van de vader en iemand van de raad voor de kinderbescherming.
Hieronder legt de rechter uit wat de beslissing is en waarom die beslissing is genomen.
De rechter maakt zich zorgen om [minderjarige A] en [minderjarige B] . Zij zien hun vader nu al een tijd niet. Het is niet de eerste keer dat de omgang is gestopt, dat is in het verleden al vaker gebeurd. Het is niet goed voor kinderen om het contact met een van hun ouders te verliezen. Daar kunnen ze als ze volwassen zijn veel last van krijgen. [minderjarige A] en [minderjarige B] moeten dus eigenlijk gewoon naar hun vader toe, behalve als er heel goede redenen zijn waarom dat niet kan. De rechter weet niet of die redenen er zijn. Daarom vraagt de rechter aan de raad voor de kinderbescherming onderzoek te gaan doen. Er gaat dan iemand van de raad voor de kinderbescherming praten met [minderjarige A] en [minderjarige B] , de ouders en nog andere mensen (bijvoorbeeld hulpverleenster [naam] en iemand van school). Daarna moet de raad voor de kinderbescherming de rechter adviseren over het verzoek van [minderjarige A] en [minderjarige B] . Het zou ook zo kunnen zijn dat de raad voor de kinderbescherming vindt dat er weer een gezinsvoogd moet komen.
Een onderzoek van de raad voor de kinderbescherming kan een paar maanden duren. De rechter neemt pas een beslissing over het verzoek als het onderzoek klaar is. De rechter stelt die beslissing dus nog een paar maanden uit. Dat heet met een moeilijk woord: ‘pro forma aanhouden’. Over een paar maanden krijgen [minderjarige A] en [minderjarige B] vanzelf weer bericht van de rechtbank.
De volgende informatie is alleen belangrijk voor de raad voor de kinderbescherming:
De rechtbank vraagt de raad niet alleen onderzoek te doen naar de omgang, maar ook naar het hoofdverblijf, omdat de vader daar een verzoek over heeft ingediend. De raad voor de kinderbescherming moet het rapport dus niet alleen indienen in deze zaak, maar ook in de zaak met zaaknummer C/01/363840/FA RK 20/5108.
De beslissing
De rechtbank:
houdt de beslissing op het verzoek
pro formaaan tot
2 maart 2021met het verzoek aan de raad voor de kinderbescherming onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- wat adviseert de raad over de contactregeling?
- wat adviseert de raad over het hoofdverblijf?
- wat vindt de raad dat er verder nog moet gebeuren om de situatie voor [minderjarige A] en [minderjarige B] beter te maken?;
verzoekt de raad voor de kinderbescherming om het advies
uiterlijk 16 februari 2021naar de rechtbank te sturen;
verzoekt de ouders om
uiterlijk 23 februari 2021schriftelijk op het advies te reageren (als zij dat willen). De rechtbank zal de ouders daarna laten weten of er een nieuwe zitting komt of dat er meteen een beslissing genomen zal worden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 27 oktober 2020.
Conc: db
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch:
a. namens de minderjarige door zijn wettelijk vertegenwoordiger of de bijzondere curator, door tussenkomst van een advocaat: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door de minderjarige zelf als zijn verzoek ziet op de benoeming van een bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
c. door de anderen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden door tussenkomt van een advocaat: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
d. door andere belanghebbenden door tussenkomst van een advocaat: binnen 3 maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op een andere manier bekend is geworden.