In deze zaak hebben de minderjarigen A en B, die na de echtscheiding van hun ouders bij hun moeder wonen, een verzoek ingediend om zelf te mogen bepalen wanneer zij naar hun vader gaan. De rechtbank heeft op 27 oktober 2020 een beschikking gegeven waarin zij oordeelt dat een raadsonderzoek noodzakelijk is. Dit verzoek is ingediend na een brief van de kinderen aan de rechter, die op 16 juni 2020 is ontvangen. De rechter heeft op 24 juli 2020 met de kinderen gesproken en later ook met de ouders en hun advocaat. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen en de omgangsregeling is eerder vastgesteld in 2014, waarbij de kinderen om de twee weken een weekend en de helft van de vakanties bij hun vader verblijven.
De kinderen hebben aangegeven dat de omgang met hun vader problematisch is. Ze hebben zorgen geuit over het gedrag van hun vader, waaronder alcoholgebruik en andere ongewenste situaties. De rechter heeft vastgesteld dat het belangrijk is dat de kinderen contact houden met hun vader, maar dat er goede redenen moeten zijn om dit contact te beperken. Daarom is besloten om de raad voor de kinderbescherming in te schakelen om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en het hoofdverblijf van de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing over het verzoek pro forma aangehouden tot het onderzoek is afgerond, wat enkele maanden kan duren. De raad moet uiterlijk 16 februari 2021 advies uitbrengen aan de rechtbank.
De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt, die tevens kinderrechter is, en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.