ECLI:NL:RBOBR:2020:535

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/01/353216 / KG ZA 19-744
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst inzake de afname van kabels in kort geding

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, dat de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, wordt veroordeeld tot nakoming van een overeenkomst die is gesloten op 23 maart 2018. Deze overeenkomst houdt in dat de gedaagde jaarlijks 250.000 kabels van de eiseres dient af te nemen, met een minimum van 50.000 kabels per kwartaal. De eiseres stelt dat de gedaagde haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt, wat heeft geleid tot een significante afname van de opdrachten voor het wikkelen van kabels. De gedaagde heeft in de loop van 2019 het aantal te wikkelen kabels met 75% verminderd, wat de eiseres als een schending van de overeenkomst beschouwt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen en dat de gedaagde niet gerechtigd is om deze overeenkomst tussentijds op te zeggen zonder zwaarwegende redenen. De rechter oordeelt dat de gedaagde de overeenkomst moet nakomen tot de afgesproken einddatum van 1 mei 2021. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagde niet voldoet aan de veroordeling. De eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar bedrijfsvoering afhankelijk is van de opdrachten van de gedaagde, en de rechter heeft geoordeeld dat het belang van de eiseres bij nakoming van de overeenkomst groot is. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/353216 / KG ZA 19-744
Vonnis in kort geding van 24 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. D.E.M.P.J. Reijnart te Weert,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten mr. L.E.J. Jonker en mr. C.J.M. van de Wijdeven te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2019 met 39 producties
  • de akte van 8 januari 2020 van de zijde van [eiseres] met producties 40 t/m 53
  • de akte van 8 januari 2020 van de zijde van [gedaagde] met producties 1 t/m 13
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 10 januari 2020
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een verpakkingsbedrijf gespecialiseerd in de montage, assemblage en het handmatig verpakken en inpakken van consumentengoederen en industriële producten. Tevens beschikt [eiseres] over een machinepark voor het wikkelen van diverse kwaliteiten draad en kabel.
2.2.
[gedaagde] exploiteert een groothandel in producten en concepten voor de afwerking of upgrade van woon- en werkomgevingen.
2.3.
In 2002 heeft [gedaagde] [eiseres] benaderd voor het wikkelen van draad en kabel. [gedaagde] levert de draad en kabel aan in rollen van 100 meter en [eiseres] kort de draad en kabel in en wikkelt deze vervolgens in rollen van 5, 10, 15 en 25 meter.
[eiseres] verpakt en etiketteert ook materialen ten behoeve van [gedaagde] .
2.4.
De door [eiseres] gewikkelde, verpakte en/of geëtiketteerde producten levert [gedaagde] aan haar afnemers (distributeurs, bouwmarkten etc.).
2.5.
[eiseres] heeft als productie 7 t/m 13 bij dagvaarding brieven/offertes overgelegd, voorheen gericht aan [naam 1] (de handelsnaam waaronder [gedaagde] vroeger opereerde) en laatstelijk (productie 12 en 13) gericht aan [gedaagde] .
In de brieven staan prijs- en kwantiteit- afspraken voor het wikkelen en verpakken van draadkabels door [eiseres] ten behoeve van [gedaagde] . De brieven/offertes zien op de volgende periodes:
Productie 7: 10 juli 2002 – 1 januari 2003
Productie 8: 1 januari 2003 – 31 december 2005
Productie 9: 1 januari 2006 – 31 december 2008
Productie 10: 1 maart 2009 – 31 december 2011
Productie 11: 1 januari 2012 – 31 december 2014
Productie 12: 1 juni 2015 – 1 januari 2018
Productie 13: 1 mei 2018 – 1 mei 2021
2.6.
In de brieven die [eiseres] vanaf 9 februari 2004 heeft gestuurd (productie 8 en verder) is boven de aanhef vermeld dat de brief het ‘contract draadkabel wikkelen en verpakken’ betreft.
De brieven van 12 januari 2012 (productie 11 bij dagvaarding) en van 7 mei 2015 (productie 12) zijn namens [gedaagde] ondertekend door [naam 2] , (hierna: [naam 2] ) inkoper bij [gedaagde] .
De brief van 23 maart 2018 (productie 13 bij dagvaarding) is gericht aan [naam 3] (inkoper bij [gedaagde] , opvolger van [naam 2] ). Deze brief is niet ondertekend.
2.7.
De brief van 23 maart 2018 (de laatste contract-brief die [eiseres] heeft verzonden, die ziet op de periode 1 mei 2018 – 1 mei 2021, productie 13) luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
Minimale afname;
Bij de berekening van de prijzen is uitgegaan van minimaal 250.000 kabels per jaar en minimaal 50.000 kabels per kwartaal.
Productietijd en levertijden;
(…) Maximaal kunnen wij 7.000 kabels/artikelen per week wikkelen en verpakken. (…)
(…)
Contractduur 1 mei 2018 tot 1 mei 2021
De nieuwe contractperiode en prijswijziging zal ingaan op 1 mei 2018 volgens bovenstaande tabel. De volgende contractverlenging zal ingaan op 1 mei 2021. Indien hiervan geen gebruik gemaakt wordt dient dit uiterlijk op 31 oktober 2020 schriftelijk kenbaar gemaakt te worden aan [eiseres]
(…)
Prijs;
(…)
Prijsaanpassingen onzerzijds worden tussentijds gemaakt indien gedurende genoemde periode de kosten van lonen en/of grondstoffen met meer dan 5% stijgen, de minimale jaarafname en/of minimale kwartaalafname niet wordt gehaald.
Op al onze transacties zijn de leveringsvoorwaarden voor de Grafische Industrie van toepassing.
(…)’
2.8.
Het aantal te wikkelen kabels dat [gedaagde] jaarlijks aan [eiseres] aanbood fluctueerde in de jaren 2009 t/m 2014 en was vaak minder dan het volgens de brieven/offertes aan [eiseres] aan te bieden minimaal aantal kabels per jaar.
2.9.
Begin 2019 werden er plotseling grote hoeveelheden kabels door [gedaagde] bij [eiseres] aangeleverd. Tussen 29 januari 2019 en 19 februari 2019 werden er ruim 68.000 kabels aangeleverd, ruim boven het in de brief van 23 maart 2018 bepaalde gemiddelde van 7.000 kabels per week.
Deze plotselinge stijging van het aantal te wikkelen kabels was voor [eiseres] aanleiding voor het sturen van een mailbericht aan [gedaagde] (op 19 februari 2019, productie 18 bij dagvaarding) met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Zoals besproken zijn er in de afgelopen weken veel kabels aangeleverd.
(…)
Zoals het er nu naar uitziet hebben wij tot midden april nodig om alle kabels die nu bij ons binnen staan te kunnen verwerken.
Hiermee lopen we circa een maand uit op de gevraagde levertijd. Dit is nog exclusief de aantallen kabels die jullie gaan aanleveren vanaf week 10.
Wij doen er voor nu alles aan om de grote hoeveelheden kabels te wikkelen.
Dit doen wij door inzet van extra uren/machines.
(…)
(…)
Voor nu is de focus om zoveel mogelijk kabels per week te wikkelen en leveren.
(…)’.
2.10.
Naar aanleiding van bovenstaand e-mailbericht heeft op 11 maart 2019 een bespreking tussen [eiseres] en [gedaagde] plaats gevonden. Hierbij is afgesproken dat [gedaagde] een deel van de wikkel-opdrachten voor kabels bij andere leveranciers neer zou leggen.
2.11.
In de zomer van 2019 daalden de aantallen te wikkelen kabels die [gedaagde] aan [eiseres] levert. Bij e-mail van 19 augustus 2019 heeft [eiseres] hier melding van gemaakt met de vraag of de verwachting is dat er in september weer grotere bestellingen gaan komen.
2.12.
Op 3 september 2019 heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] waarin [naam 3] namens [gedaagde] mededeelt dat het aantal ter wikkeling/verpakking aan [eiseres] aan te bieden kabels met 80% zal worden verminderd. Als reden van deze vermindering wordt – onder meer - aangegeven dat de leverancier van de kabels inmiddels in staat is zelf de kabels in kleine coupures te wikkelen.
2.13.
Bij e-mailbericht van 4 september 2019 (productie 28) bericht [naam 3] aan [eiseres] – voor zover van belang – het volgende:
‘(…)
Zoals aangegeven is [gedaagde] begin dit jaar naar verschillende mogelijkheden gaan kijken om het pakket bij [eiseres] te verkleinen om zodoende de druk weg te nemen.
 Gezien onze bronleverancier hun krimpmogelijkheden heeft verbeterd kunnen wij rechtstreeks bij de bron kopen.
 Als tweede zijn we in [woonplaats 3] bij een Sociale werkplaats gestart voor stickerwerk, mede door prijsreductie en spreiding van verpakkers.
Gevolg is dat het pakket van [eiseres] is ingekrompen en de volumes niet meer het niveau zullen halen als voorheen.
(…)
Samen met [naam 4] heb ik gesproken om naar een oplossing te kijken voor [eiseres] . Doordat er miscommunicatie heeft plaatsgevonden begin juli was bij je niet bekend dat draad en kabel definitief omgezet zou worden, waardoor het voor [eiseres] momenteel lastig is om direct in productie ruimschoots te halveren.
(…)
(…)’
2.14.
[eiseres] heeft per mail en in gesprekken met [gedaagde] aangegeven dat de beslissing van [gedaagde] om bepaalde kabelstromen en schakelmateriaal weg te halen als een complete verrassing voor [eiseres] is gekomen. [eiseres] heeft [gedaagde] erop gewezen dat zij de afspraken uit de laatstelijk gesloten overeenkomst niet nakomt en dat zij deze gang van zaken niet wenst te accepteren.
2.15.
Een en ander heeft niet geleid tot een vermeerdering van de door [gedaagde] geleverde kabels. Na 3 september 2019 is het aantal geleverde kabels met 75% gedaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat -:
I primair: [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van overeenkomst 7 (productie 13 bij dagvaarding) tot 1 mei 2021 en [gedaagde] te veroordelen om jaarlijks 250.000 kabels af te nemen met een minimum van 50.000 kabels per kwartaal rekening houdende met een maximum van 7.000 te wikkelen en te verpakken kabels per week, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- alsmede op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag/dagdeel;
II subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot inachtneming van een opzegtermijn bij de opzegging van overeenkomst 7 tot 1 mei 2021 en [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van overeenkomst 7 tot 1 mei 2021, waarbij zij jaarlijks 250.000 kabels dient af te nemen met een minimum van 50.000 kabels per kwartaal rekening houdende met een maximum van 7.000 te wikkelen en te verpakken kabels per week, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- alsmede op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag/dagdeel;
III meer subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden bij opzegging van overeenkomst 7, te rekenen vanaf een door de voorzieningenrechter te bepalen moment, en [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van overeenkomst 7 gedurende de opzegtermijn waarbij zij naar rato dient af te nemen 250.000 kabels per jaar met een minimum (eveneens naar rato) van 50.000 kabels per kwartaal rekening houdende met een maximum van 7.000 kabels per week op straffe van een dwangsom van € 10.000,- alsmede op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag/dagdeel;
IV primair, subsidiair en meer subsidiair: met veroordeling van [gedaagde] in de kosten en in de nakosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat een overeenkomst, laatstelijk tot stand gekomen bij brief van 23 maart 2018, uit hoofde waarvan [gedaagde] een afnameverplichting heeft van minimaal 250.000 kabels per jaar met een minimum van 50.000 kabels per kwartaal. De overeenkomst is niet opgezegd/ontbonden, [eiseres] is haar verplichtingen uit de overeenkomst nagekomen, dus ook [gedaagde] is gehouden deze overeenkomst na te komen.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de samenwerking zoals die in de afgelopen 17 jaar tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft bestaan is te kwalificeren als een duurovereenkomst. Deze overeenkomst kan [gedaagde] niet opzeggen omdat daarvoor geen zwaarwegende grond bestaat. Voor zover opzegging al mogelijk zou zijn, kan zij de overeenkomst niet opzeggen zonder inachtneming van een opzegtermijn en het vergoeden van de als gevolg van de opzegging door [eiseres] geleden schade.
Meer subsidiair heeft [eiseres] zich beroepen op de op de toepasselijke Algemene Voorwaarden op grond waarvan een opzegtermijn van zes maanden geldt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres] vloeit voort uit het feit dat zij vanaf oktober 2019 geconfronteerd is met een significante afname van de opdrachten ten aanzien van de te wikkelen kabel die zij van [gedaagde] ontvangt. De vorderingen van [eiseres] zijn erop gericht [gedaagde] te bewegen tot het nakomen van de door [eiseres] gestelde overeenkomst zodat de opdrachten voor het wikkelen van kabel weer op peil komen.
4.2.
[eiseres] doet verschillende verpakkingswerkzaamheden voor [gedaagde] en ook voor andere bedrijven. Het geschil dat hier tussen partijen aan de orde is gaat over de werkzaamheden die [eiseres] ten behoeve van [gedaagde] doet voor zover die bestaan uit het inkorten en wikkelen van draad en kabel.
In de afgelopen 17 jaar waarin partijen samen werkten bood [gedaagde] rollen kabel aan [eiseres] aan en [eiseres] verwerkte deze rollen tot kleinere coupures. Partijen maakten periodiek afspraken over de prijzen. Partijen verschillen van mening over de vraag of er (ook) afspraken golden ten aanzien van de hoeveelheid door [gedaagde] aan [eiseres] te leveren kabels. Volgens [eiseres] werden er telkens afspraken over prijs en (minimum-) hoeveelheden gemaakt voor bepaalde periodes en werden deze afspraken bevestigd in een overeenkomst. Volgens [gedaagde] hebben partijen nooit met elkaar gewerkt op basis van een overeenkomst en werd met betrekking tot de door [gedaagde] aan [eiseres] te leveren hoeveelheden product nooit een concrete afspraak gemaakt. Volgens [gedaagde] fluctueerden de door haar aangeleverde hoeveelheden kabels door de jaren heen.
4.3.
[eiseres] heeft als grondslag voor haar primaire vordering opgevoerd de overeenkomst van 23 maart 2018 die door haar als productie 13 bij dagvaarding is overgelegd. Deze overeenkomst is niet ondertekend door [gedaagde] .
[gedaagde] stelt dat zij van het bestaan van deze overeenkomst niet op de hoogte was. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] wel bekend moet zijn geweest met de overeenkomst.
[eiseres] wijst in dit verband op het e-mailbericht van [naam 3] van 8 mei 2018 (productie 45 van [eiseres] ) waarin [naam 3] aan [eiseres] vraagt de overeenkomst toe te sturen per post, zodat hij deze kan ondertekenen en inscannen. [eiseres] heeft vervolgens verklaard dat zij de overeenkomst niet per post heeft verzonden, maar dat zij met twee exemplaren naar [gedaagde] is gegaan, en dat zij er getuige van is geweest dat [gedaagde] de overeenkomst (in de persoon van [naam 3] ) heeft ondertekend. [eiseres] kan de ondertekende versie in dit kort geding niet overleggen omdat zij deze na ondertekening vergeten is mee terug te nemen.
Ter verdere onderbouwing heeft [eiseres] erop gewezen dat [gedaagde] de Overeenkomst (tot augustus 2019) is nagekomen zonder dat [eiseres] daarvoor separaat opdrachten bevestigde en dat [gedaagde] de facturen altijd betaalde.
De stelling van [gedaagde] dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomst acht de voorzieningenrechter, gelet op met name bovengenoemd e-mailbericht van 8 mei 2018 en aangezien het er alles van heeft dat [gedaagde] handelde in de lijn van de overeenkomst, niet aannemelijk.
4.4.
Voor zover er al een Overeenkomst bestaat stelt [gedaagde] dat degene die de Overeenkomst volgens [eiseres] heeft gesloten, [naam 3] (en in het verleden [naam 2] ) inkoper bij [gedaagde] is (was) en niet bevoegd is (was) bindende afspraken te maken over omzetgaranties in de toekomst. Deze stelling kan aan [eiseres] niet worden tegengeworpen. [gedaagde] heeft erkend dat haar inkopers bevoegd waren om namens haar met derden prijsafspraken te maken. Nergens blijkt een beperkte bevoegdheid van [naam 3] uit en in ieder geval is niet gebleken dat voor zover daadwerkelijk sprake was van beperkte bevoegdheid, dit ooit aan [eiseres] kenbaar is gemaakt. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [naam 3] haar aanspreekpunt bij [gedaagde] was en dat alle contacten tussen partijen via [naam 3] liepen waarbij [naam 3] altijd de indruk wekte [gedaagde] te (kunnen) vertegenwoordigen.
Voorts is niet betwist dat [gedaagde] zowel de overeenkomsten van 12 januari 2012 en van 7 mei 2015 die door [naam 2] zijn ondertekend, als de laatste overeenkomst die (volgens [eiseres] ) door [naam 3] is ondertekend, is nagekomen, in die zin dat zij, zonder daarvoor separate opdrachten van [eiseres] te ontvangen, altijd partijen kabels aan [eiseres] heeft geleverd, en dat zij de facturen van [eiseres] altijd heeft betaald.
De voorzieningenrechter gaat dus uit van het bestaan van de overeenkomst(en) en gaat er van uit dat [naam 2] (in het verleden) en [naam 3] bevoegd waren deze overeenkomsten met [eiseres] aan te gaan. In het kader van deze procedure is de overeenkomst van 23 maart 2018 (productie 13 bij dagvaarding, hierna: de Overeenkomst) relevant. De voorzieningenrechter gaat er gelet op vorenstaande overwegingen van uit dat [gedaagde] gebonden is aan de in deze overeenkomst neergelegde afspraken.
4.5.
[gedaagde] stelt dat partijen niet zijn overeengekomen dat er een minimaal aantal kabels moet worden aangeboden. Volgens [gedaagde] blijkt uit de tekst in de Overeenkomst onder het kopje
“Minimale afname”slechts dat het prijsniveau is gebaseerd op de in de tekst genoemde aantallen. Het aantal kabels dat werd aangeboden wisselde regelmatig en lag in vorige jaren vaak beneden de in de alsdan geldende overeenkomst genoemde aantallen.
[eiseres] heeft hier tegenover gesteld dat de uitleg van [gedaagde] van dit gedeelte van de Overeenkomst niet juist is en dat partijen wel degelijk afspraken maakten over het minimum aantal aan te bieden kabels op basis van prognoses. Zij verwijst onder meer naar een e-mailbericht van 21 december 2017 van [gedaagde] (door [eiseres] overgelegd als productie 45) waarin namens [gedaagde] een prognose wordt gegeven van de maandelijks te leveren aantallen kabels.
De stelling van [gedaagde] dat in de periode 2009 t/m 2014 minder kabels werden aangeboden dan in de voor die periode geldende overeenkomst vermeld, wordt niet betwist door [eiseres] . [eiseres] wijst er echter op dat deze afwijkingen niet zo significant waren als de afwijking vanaf augustus 2019 en heeft daarbij gesteld dat zij er tot augustus 2019 verzekerd van was dat [gedaagde] alle te wikkelen kabels, voor zover die er waren, door [eiseres] liet wikkelen. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken.
[eiseres] heeft een overzicht gemaakt van de ontwikkeling van de jaaromzet in de jaren 2016-2020 met prognose voor 2020 uitgaande van de verminderde opdrachten van [gedaagde] (productie 23) en een overzicht van aan te leveren kabels per kwartaal (productie 24).
Uit deze overzichten kan worden afgeleid dat [eiseres] tot 2019 in het kader van de overeenkomst(en) met [gedaagde] mocht rekenen op een bestendig aantal van [gedaagde] te ontvangen opdrachten aan te wikkelen kabels. Het aantal kabels dat [gedaagde] leverde wisselde weliswaar maar bleef altijd binnen bepaalde marges. In de loop van 2019 is [gedaagde] , na een piek begin dat jaar, aanmerkelijk minder kabels aan [eiseres] gaan leveren dan in de jaren daarvoor.
4.6.
Met de aanzienlijke daling in de loop van 2019 van de aan [eiseres] verstrekte opdrachten tot het wikkelen van kabels, en gegeven de omstandigheid dat het gaat om een structurele daling (dit wordt ook namens [gedaagde] aangegeven in het e-mailbericht van 4 september 2019 van [naam 3] aan [eiseres] , punt 2.13 van dit vonnis), komt [gedaagde] hetgeen waartoe zij zich in de overeenkomst van 23 maart 2018 jegens [eiseres] verbonden heeft niet na. Uit hoofde van de Overeenkomst zou [gedaagde] immers jaarlijks een bepaalde hoeveelheid kabels aan [eiseres] leveren om in te korten en te wikkelen, met dien verstande, zo begrijpt de voorzieningenrechter uit het verhandelde ter zitting, voor zover [gedaagde] dit werk voorhanden had.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij met [eiseres] wil blijven samen werken en dat zij de overeenkomst (voor zover daarvan sprake is) niet wenst op te zeggen. Echter, de handelwijze van [gedaagde] komt feitelijk op een opzegging van een deel van de Overeenkomst met [eiseres] neer.
4.7.
Nu het hier gaat om een overeenkomst voor bepaalde tijd, waarin tussentijdse opzegbaarheid niet is bedongen, staat het [gedaagde] in beginsel niet vrij de overeenkomst tussentijds te beëindigen. Slechts in het geval van onvoorziene omstandigheden, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten, kan de overeenkomst eenzijdig tussentijds door opzegging worden beëindigd. (HR 21-10-1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483).
[gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] , dat zij de uit de Overeenkomst ten behoeve van [gedaagde] voortvloeiende werkzaamheden altijd goed en tijdig uitvoerde, niet betwist. [gedaagde] wenst om haar moverende redenen (een goedkopere mogelijkheid om kabels in kleine coupures te wikkelen, zo blijkt uit het e-mailbericht van 4 september 2019) een deel van de Overeenkomst met [eiseres] niet langer na te komen. Deze omstandigheid is niet de hierboven bedoelde onvoorzienbare omstandigheid zodat deze niet kan leiden tot een rechtmatige (gedeeltelijke) opzegging door [gedaagde] van de Overeenkomst.
4.8.
Ten aanzien van het belang van [eiseres] bij nakoming door [gedaagde] van de Overeenkomst heeft [eiseres] genoegzaam aannemelijk gemaakt dat haar bedrijfsvoering grotendeels afhankelijk is van de opdrachten van [gedaagde] . Uit de door [eiseres] overgelegde verklaring van haar accountant van 7 januari 2020 (productie 53) blijkt dat de omzet uit de van [gedaagde] afkomstige te wikkelen kabels in de jaren 2015 t/m 2019 jaarlijks bijna een derde van de totale omzet van [eiseres] bedroeg.
4.9.
De primaire vordering bestaande uit het nakomen van de Overeenkomst tot 1 mei 2021 wordt dan ook toegewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de vordering die er toe strekt [gedaagde] met onmiddellijke ingang te veroordelen. [gedaagde] is er al sinds augustus 2019 mee bekend dat [eiseres] het niet eens is met de daling van het aantal aan haar geleverde te wikkelen kabels. De opdrachten tot het wikkelen van kabels zijn in 2019 binnen betrekkelijk korte termijn overgeheveld van [eiseres] naar andere opdrachtnemers en zolang er kabels zijn om te wikkelen valt voorshands niet in te zien dat [gedaagde] de opdrachten voor te wikkelen kabels niet met onmiddellijke ingang terug zou kunnen geven aan [eiseres] .
4.11.
Ook de door [eiseres] gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat hij vrij is de hoogte en de modaliteiten voor te verbeuren dwangsommen te bepalen. Indien blijkt dat [gedaagde] de veroordeling niet nakomt zal zij per kwartaal een dwangsom van € 10.000,- verbeuren. Als nadere prikkel tot nakoming zal de dwangsom van € 1.000,- per dag – eveneens – worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te verbeuren dwangsommen te maximeren tot een bedrag van € 100.000,-.
De dwangsommen zijn pas na ommekomst van een kwartaal opeisbaar, wanneer zou blijken dat [gedaagde] niet minimaal 50.000 kabels heeft afgenomen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffiegeld € 656,00
- salaris gemachtigde
€ 980,00
Totaal € 1.717,83

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang de Overeenkomst van 23 maart 2018 na te komen tot 1 mei 2021 waarbij [gedaagde] jaarlijks 250.000 kabels van [eiseres] dient af te nemen, met een minimum van 50.000 kabels per kwartaal, rekening houdende met een maximum van 7.000 te wikkelen en te verpakken kabels per week;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 10.000,- per kwartaal dat [gedaagde] de veroordeling onder 5.1 om minimaal 50.000 kabels af te nemen niet nakomt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag/dagdeel dat zij de veroordeling onder 5.1 niet (volledig) nakomt;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] boven het bedrag van € 100.000,- geen dwangsommen meer verbeurt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 1.717,83, met de wettelijke rente hierover vanaf de 14e dag na heden;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.