Overwegingen
1. De ex-werkneemster van eiseres was werkzaam als medewerker afvulafdeling toen zij zich op 28 april 2010 heeft ziek gemeld wegens psychische klachten. Met ingang van 25 april 2012 ontvangt zij een WIA-uitkering. De ex-werkneemster wordt volledig arbeidsongeschikt beschouwd, maar deze arbeidsongeschiktheid is volgens het UWV niet duurzaam.
2. Op 29 mei 2019 heeft eiseres een verzoek tot herbeoordeling van de uitkering van de ex-werkneemster ingediend, omdat eiseres van mening is dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster duurzaam is. Dit verzoek heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder procesverloop.
Het geschil
3. In het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd dat de ex-werkneemster van eiseres volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschiktheid is. Partijen verschillen niet van mening over de bij ex-werkneemster vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Als de volledige arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster tevens duurzaam is, zou zij recht hebben op een IVA-uitkering uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).
4. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de strekking van de inhoud van het advies van de behandelaar in combinatie met het beloop van de ziekte. Daarnaast vindt eiseres dat er ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, omdat het UWV de herbeoordeling heeft uitgevoerd zonder er rekening mee te houden dat aan de beslissing tot toekenning van een loonaanvullingsuitkering geen medische beoordeling vooraf is gegaan. Ook is eiseres van mening dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het UWV heeft beoordeeld naar de situatie in 2019. Hierbij is ten onrechte geen rekening gehouden met het gegeven dat aan de beslissing van 28 maart 2013 geen medische beoordeling ten grondslag ligt, zodat niet duidelijk is of er op dat moment al sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Eiseres vindt eveneens dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat het evident onredelijk is voor haar, omdat het UWV zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt; er heeft geen beoordeling van het herstelgedrag en de re-integratieactiviteiten plaatsgevonden, de ex-werkneemster is niet beoordeeld bij de overgang naar de loonaanvullingsuitkering, er werd in eerste instantie geen informatie bij behandelaars opgevraagd en de later verkregen informatie is selectief beoordeeld. Daarnaast vindt eiseres het prematuur als de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) ook uitgaat van verbetering van de functionele mogelijkheden, omdat de behandeling van de ex-werkneemster volgens eiseres enkel is gericht op verbetering van de belastbaarheid in het ADL. De behandelaar van de ex-werkneemster laat zich niet uit over verbetering van de functionele mogelijkheden. Tot slot verzoekt eiseres tot inschakeling van een deskundige.
5. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat niet langer ter discussie staat dat moet worden uitgegaan van de situatie op 18 juli 2019. Voor zover de beroepsgronden van eiseres uitgaan van een eerdere datum, behoeven die daarom geen bespreking meer.
Het beoordelingskader
6. Bij het beoordelen van iemands arbeidsongeschiktheid is de rechtbank gebonden aan een wettelijk kader. Voor de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is het wettelijk kader vastgelegd in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA. Daarin staat dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als hij duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Dit moet het gevolg zijn van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling en moet rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen zijn.
7. In het tweede lid van dit artikel staat dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt ook onder duurzaam verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van de betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. In dit kader wordt een stappenplan gebruikt:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de twee volgende mogelijkheden aan de orde is:
er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
9. Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft over dit onderwerp een uitspraak gedaan op 4 februari 2009.Hierin heeft de CRvB geoordeeld dat volgens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet de verzekeringsarts een inschatting maken van de herstelkansen. Met herstelkansen wordt bedoeld een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokkene. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen bij de betrokkene. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet daarom berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele betrokkene aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel is gebaseerd op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene.
Anders dan eiseres heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het UWV geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft hoeven opstellen. De rechtspraak waarnaar eiseres verwijst ziet op de situatie dat sprake is van zowel duurzame als niet-duurzame beperkingen. Er zal dan een FML opgesteld moeten worden voor de beperkingen waarvoor nog wel verbetering te verwachten is. Deze situatie is hier echter niet van toepassing.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
10. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en de ex-werkneemster telefonisch gesproken op 15 juli 2019. Tijdens dit gesprek is de medische voorgeschiedenis en de huidige stand van zaken van de ex-werkneemster besproken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B ook de dossiergegevens bestudeerd. Eveneens heeft de verzekeringsarts B&B medische informatie opgevraagd bij de behandelaar van de ex-werkneemster. De brief van GZ-psycholoog in opleiding tot psychotherapeut drs. S. van der Aa van 24 januari 2020 is door de verzekeringsarts B&B betrokken bij zijn overwegingen. Ter zitting heeft eiseres hierover verklaard dat de verzekeringsarts B&B dit stuk terecht als uitgangspunt heeft genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid van de ex-werknemer. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten of dat het rapport van de B&B inconsistenties bevat.
De medisch inhoudelijke beoordeling van het onderzoek
11. In zijn rapportage van 30 januari 2020 schrijft de verzekeringsarts B&B dat de belastbaarheid van de ex-werkneemster kan verbeteren door de huidige behandeling. De door ex-werkneemster ervaren klachten als gevolg van PTSS zijn verminderd, met name de prikkelbaarheid. Zij kan beter binnen haar ‘window of tolerance’ blijven en de dissociatieve klachten zijn afgenomen. Ten opzichte van een jaar geleden ervaart ex-werkneemster minder algemene klachten zoals angst, depressie, agora fobische klachten, somatoforme klachten, wantrouwen, concentratieproblemen en hostiliteit. Ook blijkt dat haar coping vaardigheden over het algemeen zijn verbeterd. Tot slot hebben op het gebied van persoonlijkheidskenmerken positieve veranderingen plaatsgehad. Het gaat dus beter met ex-werkneemster, aldus de verzekeringsarts B&B. De huidige behandelvorm stopt in juli 202, zodat zij nog verder kan herstellen. De verzekeringsarts heeft daarom volgens de verzekeringsarts B&B terecht aangenomen dat verdere verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.
12. De motivering van de verzekeringsarts B&B dat sprake is van mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid overtuigt de rechtbank niet. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 30 januari 2020 de van de behandelend GZ-psycholoog verkregen informatie van 24 januari 2020 bij zijn heroverweging betrokken en daaruit geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn tot verder herstel. Hiertoe beschrijft de verzekeringsarts B&B de inmiddels verminderde klachten van de ex-werkneemster. De verzekeringsarts B&B kan hierin niet worden gevolgd. Weliswaar beschrijft de GZ-psycholoog een aantal verbeteringen, hier tegenover staan ook nog flinke ups en downs waarbij het reguleren moeizaam gaat en veel energie kost. Bij triggers en toenemende druk is de kans op decompensatie in psychische klachten nog steeds aanwezig. Behandeling is vooral gericht geweest op het vergroten van de stabiliteit, het toewerken naar een stabiele werkrelatie (de rechtbank begrijpt: behandelrelatie) en het leren omgaan met de gevolgen van traumatisering. Ook na behandeling zal een kwetsbaarheid en restklachten blijven bestaan, aldus de GZ-psycholoog. Mede gelet op de door de GZ-psycholoog aangehaalde nog bestaande klachten en het doel van de afgeronde behandeling, heeft de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de door hem aangehaalde verbetering van klachten tot datum in geding in de toekomst kan leiden tot verbetering van de arbeidsmogelijkheden van de ex-werkneemster. Hierbij heeft de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank tevens miskent dat een verbetering van klachten niet automatisch leidt tot een toename van arbeidsmogelijkheden. Ook de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten, omdat de huidige behandeling stopt in juli 2020 is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te volgen.
13. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
14. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek, zoals uiteengezet in rechtsoverweging 12., te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een nader onderzoek door de verzekeringsarts B&B en/of aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.