Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 september 2020 met 14 producties
- de akte houdende eiswijziging, tevens overlegging producties met producties 1 en 15 t/m 25
- de akte inbrengen producties van Van Lanschot met 7 producties
- de mondelinge behandeling via een skypeverbinding op 28 oktober 2020
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Van Lanschot.
2.De feiten
Artikel 1: Financieel
In het geval dat de heer [eiser] de in artikel 1 en/of 2 opgenomen betalingsregeling niet, niet tijdig of niet geheel nakomt, is Van Lanschot gerechtigd deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zulks na de heer [eiser] behoorlijk in gebreke te hebben gesteld. Alsdan kan Van Lanschot aanspraak maken op al hetgeen zij van de heer [eiser] uit hoofde van het vonnis van 14 november 2012 van de heer [eiser] te vorderen heeft, onder aftrek van de in het kader van deze overeenkomst reeds ontvangen betalingen(…)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
wij zijn bezig maatregelen te treffen dat 2019 onder de 150k blijft”. Zeer opmerkelijk is dan, zoals Van Lanschot terecht heeft aangevoerd, dat [eiser] in de periode die daarna volgt, de verschuldigdheid van de additionele betaling van € 38.974,75 over 2018 in feite niet betwist, maar enkel steeds aangeeft het bedrag niet (ineens) te kunnen voldoen. Eerst bij brief van 20 juli 2020 (productie 7 bij dagvaarding) heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van de VSO een geheel ander bedrag aan Van Lanschot is verschuldigd. Zelfs als dit standpunt al juist zou zijn, dan nog had de additionele betaling (volgens de berekeningen van [eiser] een bedrag van € 737,00 met betrekking tot 2018) op 31 juli 2019 moeten plaatsvinden en een bedrag van € 3.611,00 (met betrekking tot 2019) op 31 juli 2020. Daar waar Van Lanschot een substantiële vordering op [eiser] heeft, terwijl [eiser] pas op 25 augustus 2020 een betaling doet van slechts € 500,00, kan in het licht van het vorenstaande voorshands niet worden gezegd dat er sprake is van een geringe tekortkoming. Al met al is het dus niet heel aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat Van Lanschot niet de bevoegdheid had om de tussen partijen gesloten VSO te ontbinden.
980,00