In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een (jong)meerderjarig kind door de man. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], heeft het verzoek ingediend op 3 mei 2019, na DNA-onderzoek waaruit bleek dat de heer [informant] de biologische vader is. De erkenning door de man vond plaats op 16 oktober 2001, maar verzoeker heeft betoogd dat de erkenning vernietigd moet worden omdat de man niet zijn biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning is gedaan onder Nederlands recht, ondanks dat de man op dat moment mogelijk alleen de Amerikaanse nationaliteit had. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 1:205 BW, dat bepaalt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan worden ingediend door het kind zelf, mits dit binnen drie jaar na het bekend worden van het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is gebeurt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden in deze zaak, waaronder de complexiteit van de afstammingssituatie en de achtergrond van verzoeker, maken dat het vasthouden aan de wettelijke termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoeker oplevert, in strijd met artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, zodat de heer [informant] de mogelijkheid krijgt om verzoeker als zijn kind te erkennen.