In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres, een besloten vennootschap, vorderde dat de curator van een failliete vennootschap de afgifte van fietsen aan gedaagde sub 1 zou verlenen. De curator had de fietsen opgeëist, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de curator dit niet had mogen doen, aangezien de vermeende pandhoudster niet verplicht was om de fietsen af te geven op grond van artikel 57 Fw. De voorzieningenrechter concludeerde dat de curator de uitvoering van een eerder vonnis frustreerde en daarmee in feite eigenrichting pleegde. De vordering tot afgifte van de fietsen aan gedaagde sub 1 werd toegewezen, met de voorwaarde dat gedaagde sub 1 de fietsen niet mocht vervreemden of bezwaren totdat er een definitieve uitspraak was gedaan over de eigendomsrechten. Tevens werd een dwangsom opgelegd aan de curator voor het geval hij niet aan de veroordeling voldeed. De proceskosten werden toegewezen aan de eiseres en gedaagde sub 1, waarbij de curator als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.