ECLI:NL:RBOBR:2020:5841

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
01/879923-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere brandstichtingen en pogingen tot moord met explosieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere brandstichtingen en pogingen tot moord. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van voertuigen en woningen, waarbij levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een reeks brandstichtingen die plaatsvonden tussen februari en september 2018, waarbij hij samen met medeverdachten handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte als medepleger aangemerkt bij de bewezen verklaarde feiten, waaronder het gebruik van explosieven, zoals handgranaten, en het in brand steken van woningen, wat leidde tot aanzienlijke schade en gevaar voor de levens van de bewoners.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879923-18
Datum uitspraak: 30 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1997,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in P.I. Arnhem, huis van bewaring, te Arnhem.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 januari 2019, 1 april 2019, 1 april 2020, 2 juli 2020, 3 november 2020, 5 november 2020, 6 november 2020 en 16 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2018. Overeenkomstig de op 23 april 2019 aan de raadsman toegezonden tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht op/in/aan een voertuig (Mercedes Benz, [kenteken 1] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemd voertuig, ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [familienaam slachtoffers] ) van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. hij op of omstreeks 24 februari 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij/aan (de voordeur en erker van) een woning/pand gelegen aan de [adres 9] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen) en/of een of meerdere mortier(en), althans (een) stuk(ken) vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met (de voordeur en/of erker van) voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 9] ( [familienaam slachtoffers] ) en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3. hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Haarlem, althans in het arrondissement Noord-Holland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht tegen/nabij een of meer pand(en) gelegen aan de [adres 8] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht en/of in de richting van voornoemd(e) pand(en) gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of dat/die pand(en) en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [slachtoffer 1] van de woning(en) gelegen aan de [adres 8] en/of de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4. hij op of omstreeks 15 augustus 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] /of [slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een handgranaat van de pin heeft/hebben ontdaan en (vervolgens) die handgranaat bij/tegen de woning, ter hoogte van een raam, van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft/hebben gelegd/gegooid en/of (vervolgens) tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij/tegen een woning/pand gelegen aan de [adres 10] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een handgranaat van de pin te ontdoen en/of vervolgens bij/tegen die woning ter hoogte van een raam gelegd/gegooid, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is ontploft, althans granaatscherven door het raam van die woning zijn geslagen/gevlogen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) van de woning gelegen aan de [adres 10] en/of voor zich op/in de directe nabijheid van die woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5. hij op of omstreeks 2 september 2018 te Leende, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk brand heeft gesticht en/of opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op/in/aan een voertuig (Mercedes, [kenteken 4] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemd voertuig, ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoonster van de [adres 3] ( [slachtoffer 5] ) en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
6. hij op of omstreeks 13 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een pand gelegen aan de [adres 4] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of dat pand en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoner ( [slachtoffer 6] ) van de woning gelegen aan de [adres 4] en/of de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking heeft/hebben gebracht met voornoemde woning terwijl voornoemd delict niet is voltooid;
7. hij op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [slachtoffer 6] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in de nachtelijke uren, op de begane grond van voornoemde woning (met brandversnellende middelen) een (hevig uitslaande) brand doen ontstaan, terwijl die [slachtoffer 6] zich op de bovenverdieping bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen brand heeft gesticht in een woning/pand gelegen aan de [adres 4] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen), in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoner ( [slachtoffer 6] ) van de woning gelegen aan de [adres 4] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
8. hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 5] heeft/hebben ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin heeft/hebben ontdaan en (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning heeft/hebben gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning/pand gelegen aan de [adres 5] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de ruit van de voordeur van voornoemde woning ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin ontdaan en/of (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [familienaam slachtoffers] ) van de woning gelegen aan de [adres 5] en/of zich op/in de nabijheid van die woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
9. hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant opzettelijk brand heeft gesticht op/in/aan diverse voertuigen (te weten een Citroen C3, een Mini Cooper, een Renault Megane en/of een Seat Ibiza) (welke geparkeerd stonden op het perceel van [adres 6] ) immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen) over voornoemde voertuig(en) gegoten en/of (vervolgens) die vloeistof(fen) tot ontbranding gebracht en/of laten komen met een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabij gelegen perce(e)l(en) te duchten was;
10. hij op of omstreeks 1 september 2018 te Nijmegen, althans in het arrondissement Oost-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning/pand gelegen aan de [adres 7] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen), in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met (de voordeur van) voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [familienaam slachtoffers] ) van de woning gelegen aan de [adres 7] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie tot vrijspraak van het onder 9 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 primair, 8 primair en 10 ten laste gelegde feiten gerequireerd.
Het standpunt van de verdediging
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging integrale dan wel partiële vrijspraak van verdachte bepleit voor de onder 1, 2, 3, 4, 5, 7 primair, 8, 9 en 10 aan verdachte ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het bewijs van de onder 6 en 7 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank

algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen “per stuk” beoordeeld, maar ook wordt bekeken of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) zodanig sterk is dat het bewijs geen reële twijfel overlaat ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn kant een geloofwaardige verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem zijn.
De door de verdediging gevoerde verweren waarop de rechtbank hierna niet zal ingaan, merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze bewijsverweren worden weerlegd door de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen is ten aanzien van elk van de aan verdachte ten laste gelegde delicten gebleken van feiten en omstandigheden die wijzen op zodanige betrokkenheid van verdachte bij die delicten dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. Verdachte heeft die verklaring aanvankelijk niet willen geven en hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst bij zijn verhoor op 4 maart 2020 heeft verdachte een inhoudelijke verklaring afgelegd, waarbij hij een deel van de ten laste gelegde delicten heeft bekend. Hierbij valt op dat verdachte enkel feiten bekent ten aanzien waarvan in het dossier al zoveel belastend bewijsmateriaal is opgenomen, dat de rechtbank ook zonder de verklaring van verdachte probleemloos tot een bewezenverklaring zou kunnen komen.
De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte met het afleggen van die verklaring heeft gewacht tot het gereed komen van het eindproces-verbaal, zodat hem bekend was wat dat proces-verbaal in zijn nadeel inhield, om vervolgens daarop zijn verklaring af te stemmen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee geprobeerd de daadwerkelijke toedracht van die feiten en zijn rol daarin zoveel mogelijk te verhullen, zijn verantwoordelijkheid zoveel mogelijk te ontlopen en tegelijkertijd zijn medeverdachte[n] niet te belasten.

ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 25 februari 2018 een brandbom over de schutting van het perceel gelegen aan de [adres 8] te Haarlem is gegooid. Op dit perceel zijn drie geschakelde woonwagens geplaatst. In die woonwagens woonden aangevers [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] met hun gezinnen. De brandbom bestond uit twee Coca-colaflessen gevuld met benzine. Deze flessen waren met tape vastgeplakt aan een mortier. Op die tape is DNA van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft een en ander bij zijn verhoor door de politie op 4 maart 2020 en bij de behandeling van deze zaak op de terechtzitting van 3 november 2020 bevestigd. Ter terechtzitting van 3 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 24 op 25 februari 2018 met iemand van wie hij de naam niet wil noemen vanuit Oss naar Haarlem is gereden, dat hij in Haarlem was in de nabijheid van de [adres 8] op het moment dat de brand werd gesticht, dat op enig moment een derde persoon in de auto stapte en dat hij de brandbom van die derde persoon heeft aangepakt en naast zich op de achterbank heeft gelegd. Van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat deze derde persoon daadwerkelijk aanwezig is geweest, is de rechtbank niet gebleken.
Voorts heeft verdachte op de zitting van 3 november 2020 verklaard dat hij in februari 2018 het [telefoonnummer 1] in gebruik had. Met dit telefoonnummer had verdachte regelmatig contact met [telefoonnummer 2] Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit telefoonnummer in die periode in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de hiervoor genoemde telefoonaansluitingen van verdachte en van [medeverdachte 1] zich vanaf de middag van 24 februari 2018 tot de vroege ochtend van 25 februari 2018 gezamenlijk verplaatsten van Oss naar Haarlem en terug. De route die deze telefoonaansluitingen in die periode hebben afgelegd, komt overeen met de reisroute van de Volkswagen Tiguan voorzien van het Duitse [kenteken 3] . Vaststaat dat [medeverdachte 1] dit voertuig in de periode van 26 januari 2018 tot en met 12 maart 2018 heeft gehuurd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de resten van de brandbom die is gebruikt bij de hiervoor genoemde brandstichting in Haarlem, bij een visuele vergelijking overeenkomsten vertonen met de mortierbommen die op 5 oktober 2018 in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van het vakantiehuisje in Belfeld, in welk huisje onder andere verdachte en [medeverdachte 1] verbleven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de brand aan de [adres 8] te Haarlem op 25 februari 2018 door verdachte en [medeverdachte 1] is gesticht. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie de brandbom over de schutting van voornoemd perceel heeft gegooid, is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 1] op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan de hiervoor genoemde brandstichting van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van die brandstichting aanmerkt.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 1] op 25 februari 2018 tezamen en in vereniging brand hebben gesticht op het perceel gelegen aan de [adres 8] te Haarlem. De brandbom is op zodanige wijze over de schutting van het perceel gegooid, dat het door die bom veroorzaakte vuur de woonwagens op het perceel niet heeft bereikt maar dat door het geweld van de ontploffing wel schade aan die woonwagens en een nabij gelegen volière is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen is, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” zal worden weergegeven.
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 februari 2018 een motorvoertuig, een Mercedes Benz met het [kenteken 2] , in brand is gestoken door dit voertuig met benzine te overgieten en vervolgens onder dit voertuig een mortierbom tot ontploffing te brengen. Door de kracht van de ontploffing is, ondanks de neergelaten rolluiken, schade in de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss ontstaan. Op het moment van de brandstichting stond dit voertuig geparkeerd op de oprit van de woning gelegen aan de [adres 9] te Oss, voor de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss, terwijl de bewoners van die woning zich in slaap in die woning bevonden.
Op 24 februari 2018 is brand gesticht bij de woning gelegen aan de [adres 9] te Oss. Bij het onderzoek naar die brand zijn twee flesjes aangetroffen. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op die flesjes DNA van verdachte is aangetroffen en dat in die flesjes resten van motorbenzine zijn aangetroffen. Aangeefster [Slachtoffer] heeft verklaard dat zij de brand die op 24 februari 2018 is gesticht, heeft gedoofd door onder andere zand uit haar tuin over het vuur te trappen. Bij onderzoek is gebleken dat dit tuinzand benzineresten bevatte en dat het waarschijnlijk is dat die benzineresten van een andere samenstelling zijn dan de benzineresten die in de flesjes zijn aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat de op 24 februari 2018 aangetroffen flesjes zijn gebruikt bij de brandstichting op 20 februari 2018 en dat verdachte een aandeel in deze laatste brandstichting heeft gehad.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een ongecontroleerde brand, gesticht met benzine als brandversneller, zeer snel om zich heen kan grijpen. Dit gegeven, in combinatie met de kracht van de ontploffing, waardoor ondanks de neergelaten rolluiken schade in de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss is ontstaan, levert naar het oordeel van de rechtbank de reële mogelijkheid op dat de brand van de auto zou overslaan op de woning en dat deze woning vlam zou vatten en zou afbranden. Gelet op het tijdstip waarop de brand is gesticht en het feit dat de bewoners in de woning aanwezig waren en in slaap waren, was van die brand levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten.
Voorts stelt de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de bij deze brandstichting aangetroffen resten van een mortierbom bij een visuele vergelijking overeenkomsten vertonen met de mortierbommen die op 5 oktober 2018 in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van het vakantiehuisje in Belfeld, in welk huisje onder andere verdachte en [medeverdachte 1] verbleven.
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 24 februari 2018 brand werd gesticht bij de voordeur en bij de erker van de woning gelegen aan de [adres 9] te Oss. Vast staat voorts dat die brand is gesticht door met vuurwerk motorbenzine tot ontploffing te brengen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de brandbom brandsporen heeft veroorzaakt aan de voordeur en aan de erker van de woning en dat op het moment van de brandstichting de bewoners in die woning in slaap waren. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer een brandend voorwerp tegen de voordeur en de erker van een woning wordt gegooid, waarbij benzine als brandversneller wordt gebruikt, er een ongecontroleerde brand kan ontstaan die zeer snel om zich heen kan grijpen. Ook bij deze brandstichting bestond de reële mogelijkheid dat de woning vlam zou vatten en zou afbranden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook bij dit feit bewezen dat van de brand levensgevaar voor personen (de bewoners van de woning aan de [adres 9] te Oss) te duchten was.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat uit de gecombineerde gegevens van de historische printgegevens van de bij verdachte in gebruik zijnde telefoonaansluitingen volgt dat verdachte zich voor, tijdens en na de brandstichting op 24 februari 2018 aan de woning aan de [adres 9] , heeft verplaatst en na die verplaatsing in de nabijheid van voormelde woning is geweest. De bij deze brandstichting aangetroffen resten van een mortierbom vertoonden bij een visuele vergelijking overeenkomsten met de mortierbommen die op 5 oktober 2018 in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van het vakantiehuisje in Belfeld, in welk huisje onder andere verdachte en [medeverdachte 1] verbleven.
schakelbewijs
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten betreffen allemaal brandstichtingen die zijn begaan in dezelfde specifieke context volgens dezelfde werkwijze in een tijdsbestek van enkele dagen. Uit het onderzoek op de terechtzittingen van 3, 5 en 6 november 2020 en uit de inhoud van het procesdossier is de rechtbank gebleken dat verdachte en zijn mededader bij deze drie brandstichtingen telkens nagenoeg hetzelfde gedragspatroon hebben gevolgd. De rechtbank stelt daarover het volgende vast:
  • alle drie de brandstichtingen zijn in een korte periode, telkens tijdens de nachtelijke uren gepleegd,
  • bij alle drie de brandstichtingen is gebruik gemaakt van gelijksoortige brandbommen, waarvan de resten overeenkomsten vertoonden met de mortieren die zijn aangetroffen in het huisje waar verdachte en [medeverdachte 1] verbleven,
  • bij alle drie de brandstichtingen is gebruik gemaakt van dezelfde brandversneller, benzine,
  • uit de historische printgegevens van de telefoonaansluitingen die verdachte en [medeverdachte 1] in de periode van 20 februari 2018 tot en met 25 februari 2018 in gebruik hadden en uit de ARS-gegevens van het door [medeverdachte 1] gehuurde en mede door verdachte gebruikte voertuig, een Volkswagen Tiguan met het [kenteken 3] , blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] zich in die periode veelvuldig samen verplaatsen en dat zij op het moment dat de drie brandstichtingen plaatsvonden, in de buurt zijn gelokaliseerd,
  • op de pleegplaatsen van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten is het DNA van verdachte aangetroffen en
  • verdachte heeft over alle feiten een ontkennende, maar niet te verifiëren verklaring afgelegd.
Daarbij komt nog dat er een relatie bestaat tussen de personen die doelwit waren van de drie delicten. De eigenaresse van de auto inzake delict 1 en de woning inzake delict 2 is een bekende van de eigenaar van de woonwagen inzake delict 3 en had aan laatstgenoemde haar auto (doelwit bij delict 1) eerder die maand uitgeleend.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit als zelfstandig feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij het onder 3 bewezen verklaarde feit en de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten telkens is gebleken van hetzelfde specifieke gedragspatroon, dezelfde specifieke werkwijze en het gebruik van hetzelfde specifieke materiaal. Bij alle drie ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank vast dat de gevolgde modus operandi op essentiële punten grote overeenkomsten vertoont. Deze overeenkomsten zijn zodanig sterk dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen die voor de afzonderlijke feiten zijn gebruikt elkaar ondersteunen en als schakelbewijs hebben te gelden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] ook bij de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan deze brandstichtingen van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van die brandstichtingen aanmerkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – zakelijk weergegeven – medeplegen verweten aan het gooien van een op scherp gestelde handgranaat tegen het rolluik van de woning gelegen aan de [adres 10] te Oss. Primair is dit feit ten laste gelegde als poging tot moord c.q. doodslag op de bewoners van die woning en subsidiair als het teweeg brengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde poging tot moord bewezen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van elke vorm van opzet op levensberoving of het veroorzaken van levensgevaar van de bewoners van het pand.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een handgranaat tot ontploffing heeft gebracht tegen de muur van de woning gelegen aan de [adres 10] te Oss. De bewoners van deze woning verbleven op dat moment op de begane grond en op de eerste verdieping van die woning. Door de kracht van de explosie werd een van hen van de bank geslingerd en zijn de ramen van de eerste verdieping vernield.
Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, niet worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van de bewoners van de woning, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde, medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag, vrijspreken.
Het subsidiair ten laste gelegde, medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor de nabij de woning gelegen percelen en levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de kracht van de ontploffing, die blijkt uit de schade die door de ontploffing is veroorzaakt, ook in de door rolluiken afgeschermde woonkamer van het pand waar bewoners op het moment van de ontploffing verbleven, is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels gemeten voor verdachte en zijn mededader voorzienbaar moet zijn geweest dat door hun handelen levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 10] te Oss te duchten was en dat door die ontploffing schade aan de inboedel van dat pand en schade aan de buurpanden kon worden veroorzaakt.
De rechtbank acht het onder 4 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
Verdachte staat terecht voor – kort en zakelijk weergegeven – medeplegen van het in brand steken van een Mercedes, met het [kenteken 4] , die geparkeerd stond voor de woning gelegen aan de [adres 11] te Leende op 2 september 2018 omstreeks 03.35 uur.
Ter terechtzitting van 3 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hij op 2 september 2018 benzine over die auto heeft gegoten, waarna hij de benzine heeft aangestoken. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij daar met een andere persoon naartoe is gegaan.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat met die andere persoon [medeverdachte 1] wordt bedoeld en dat zijn bijdrage van zodanig gewicht is dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht het onder 5 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten.
Verdachte staat terecht – kort en zakelijk weergegeven – voor medeplegen van poging tot brandstichting op 13 september 2018 [feit 6] aan het pand gelegen aan de [adres 4] te Oss terwijl daarvan levensgevaar voor de bewoner van dat pand te duchten was en poging tot moord c.q. doodslag of het teweegbrengen van een ontploffing op 16 september 2018 terwijl daarvan levensgevaar voor de bewoner van dat pand te duchten was [feit 7]. In deze woning was aangever [slachtoffer 6] woonachtig.
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte er op 13 september 2018 niet in is geslaagd de woning in brand te steken hoewel hij alle voorbereidingen had getroffen. Verdachte heeft dit feit op de terechtzitting van 5 november 2020 bekend. Op die terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij op 16 september 2020 met [medeverdachte 2] naar de woning gelegen aan de [adres 4] te Oss terug is gegaan, dat [medeverdachte 2] een brandbom in de woonkamer van de woning heeft gegooid, dat verdachte die brandbom had gemaakt en dat verdachte op het moment dat [medeverdachte 2] de bom in de woning gooide in de tuin van die woning stond op de plek waar later zijn telefoon terug is gevonden.
Deze verklaring van verdachte over de brandstichting op 16 september 2018 wordt ondersteund door de verklaring die [slachtoffer 6] heeft afgelegd [pag. 1933, 1934]. [slachtoffer 6] verklaart te hebben gezien dat een persoon een voorwerp in zijn woning gooide. Hij beschrijft deze persoon als een man met een lengte van 1.80-1.85 meter met brede schouders en zwart krullend haar met daarin een slag. Dit signalement past naar het oordeel van de rechtbank beter bij [medeverdachte 2] dan bij verdachte.
De poging tot brandstichting op 13 september 2018 heeft verdachte bekend. Door deze bekennende verklaring, die wordt ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen zoals die in de bewijsbijlage zijn opgenomen, staat vast dat verdachte de poging tot brandstichting op 13 september 2018 heeft uitgevoerd.
Ook de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting op 16 september 2018 staat vast. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij deze brandstichting geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. De feitelijke handelingen bij deze brandstichting zijn door zijn mededader [medeverdachte 2] verrricht. De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en [medeverdachte 2] echter een zodanige nauwe en bewuste samenwerking bestond bij het voorbereiden en uitvoeren van deze brandstichting en dat de bijdrage van verdachte en [medeverdachte 2] aan die brandstichting van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank verdachte en [medeverdachte 2] als medeplegers van deze brandstichting aanmerkt.
-
bestond er opzet op de dood van de bewoner?
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat mededader [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren een brandbom in de woonkamer van de door [slachtoffer 6] bewoonde woning heeft gegooid. De aard en de hoeveelheid van de brandversnellende middelen die bij deze brandstichting zijn gebruikt waren zodanig dat er een ongecontroleerde brand is ontstaan die zeer snel om zich heen heeft gegrepen. Het opzet van verdachte en zijn mededader was dus overduidelijk gericht op het tot stand brengen van een brand in de woning. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn mededader hebben gecontroleerd of [slachtoffer 6] op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig was, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bewoners de nacht doorgaans in hun eigen woning doorbrengen. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn mededader zich hebben vergewist van de indeling van de woning of van de mogelijkheden voor de mogelijk in de woning aanwezige bewoner om het pand veilig te kunnen verlaten nadat de brand zou zijn uitgebroken. Verdachte en zijn mededader hebben er zich dus niet om bekommerd of [slachtoffer 6] voldoende tijd zou hebben zijn woning ongeschonden te verlaten of dat [slachtoffer 6] door het vuur ingesloten zou kunnen raken, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank is van oordeel dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en zijn mededader zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van [slachtoffer 6] dat de rechtbank hieruit afleidt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn mededader zich van het mogelijke levensgevaar voor [slachtoffer 6] door de brandstichting bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn mededader voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 6] hebben gehad.
-
is er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn mededader het plan hadden opgevat een brandbom in de woonkamer van de door [slachtoffer 6] bewoonde woning te gooien. Verdachte heeft deze brandstichting mede gepland en voorbereid. In de uitvoering van dat plan zouden verdachte en zijn mededader ieder hun rol spelen en daarvan was verdachte op de hoogte. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uitvoering daarvan is sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en zijn mededader beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van dat plan. Gedurende al die tijd hebben verdachte en zijn mededader zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte en zijn mededaders kalm beraad en rustig overleg oplevert. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte of zijn mededader zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
-
conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 13 september 2018 heeft gepoogd de woning gelegen aan de [adres 4] te Oss in brand te steken en dat verdachte op 16 september 2018 als medepleger betrokken is geweest bij een poging om met voorbedachten rade de bewoner van die woning van het leven te beroven. De rechtbank acht de onder 6 en 7 expliciet primair ten laste gelegde feiten, wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven. Opgemerkt wordt dat in de tenlastelegging (kennelijk abusievelijk) de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ is weggevallen. De rechtbank heeft dit in de bewezenverklaring toegevoegd en stelt vast dat verdachte als gevolg daarvan niet in zijn belangen is geschaad.

ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt – zakelijk weergegeven – medeplegen verweten aan het gooien van een op scherp gestelde handgranaat in de hal van de woning gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven op 29 september 2018. Primair is dit feit ten laste gelegde als medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag op de bewoners van die woning en subsidiair als medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, voor de nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
Ter terechtzitting van 5 november 2020 heeft verdachte onder meer zakelijk weergegeven verklaard dat hij op 29 september 2018 tot twee keer toe samen met een ander naar de woning gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven is gegaan met de bedoeling de bewoners van die woning te laten schrikken. De eerste keer dat verdachte en zijn mededader bij de woning waren, zijn zij er niet in geslaagd het raam van de woonkamer in te slaan. Daarop zijn verdachte en zijn mededader huiswaarts gekeerd en hebben zij vervolgens elders een moker opgehaald. Met die moker zijn verdachte en zijn mededader op 29 september 2018 naar voormelde woning teruggekeerd. De medeverdachte heeft met de moker een ruit van de voordeur ingeslagen en verdachte heeft door dat gat een op scherp gestelde handgranaat in de hal van die woning gegooid, alwaar die granaat is ontploft.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededader bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
-
bestond er opzet op de dood van de bewoners?
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door verdachte en zijn mededader een zogenaamde anti-personeelsgranaat in de hal van de woning is gegooid. Deze granaat was ontworpen om bij ontploffing door uitgeworpen stalen kogeltjes personen te doden c.q. te verwonden. De stalen kogeltjes worden geacht binnen een straal van twaalf tot achttien meter rond het punt van ontploffing een dodelijke uitwerking te hebben op personen. De kracht en het doordringende vermogen waarmee de betreffende kogeltjes worden uitgeworpen is enorm, aldus [verbalisant] .
De vraag is vervolgens of verdachte en zijn mededader rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid dat de bewoners zich tijdens het ontploffen van de handgranaat zo dicht in de buurt daarvan bevonden dat zij dodelijk geraakt hadden kunnen worden. Uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] blijkt dat zij, nadat verdachte en zijn mededader [medeverdachte 2] de eerste keer hadden geprobeerd een ruit in te slaan, heel licht sliepen en dat zij de rest van de nacht alert waren. Dat hadden verdachte en [medeverdachte 2] zich kunnen en moeten realiseren toen zij de tweede keer die nacht naar voormelde woning gingen. Zij konden en mochten er bij hun tweede bezoek in dezelfde nacht, niet van uitgaan dat de bewoners van de woning die nacht na het eerste bezoek nog diep zouden slapen. Dat de bewoners ook daadwerkelijk alert waren blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] . Toen zij die nacht voor de tweede keer glasgerinkel hoorden, zijn zij meteen op onderzoek uitgegaan. In de tijd die is verstreken tussen het inslaan van het raam, het naar binnen gooien van de handgranaat en het ontploffen daarvan met inachtneming van het vertragingsmechanisme van de granaat, bevond één van de bewoners zich al op de overloop van de eerste verdieping bij de trap. Als hij enkele seconden sneller was geweest en zich al op de trap had bevonden, zou hij door de scherven van de ontplofte granaat zijn getroffen met alle mogelijke gevolgen van dien. Dat dit niet is gebeurd, is niet het gevolg van het handelen van verdachte en [medeverdachte 2] geweest. Zij hebben de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewoners bij het tweede bezoek zeer snel op het glasgerinkel zouden reageren en dat [een van] de bewoners vervolgens, gelet op de tijd die zou verstrijken tussen het moment dat het raam van de voordeur werd ingeslagen en het ontploffen van de handgranaat, door de verwoestende uitwerking van de ontploffende granaat dodelijk zou(den) worden getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en [medeverdachte 2] zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van de bewoners van het pand gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven, dat hieruit valt af te leiden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [medeverdachte 2] zich hiervan bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van die bewoners.
-
is er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het plan om een explosief in de woning gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven tot ontploffing te brengen mede door verdachte, in tegenwoordigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] , is gemaakt. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn samen naar deze woning gegaan en zij hebben in twee pogingen het plan feitelijk uitgevoerd. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de geslaagde uitvoering daarvan bij de tweede poging, zijn diverse uren verstreken. In die periode is er sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en [medeverdachte 2] beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. Gedurende die tijd hebben verdachte en [medeverdachte 2] zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven. Ook nadat de eerste poging was mislukt, hebben verdachte en [medeverdachte 2] volhard in de uitvoering van het door hen gemaakte plan en hebben zij, nadat zij na de eerste mislukte poging in Belfeld terug waren gekeerd, niet afgezien van de verdere uitvoering van het plan. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben er weloverwogen voor gekozen ook aan de vervolgacties deel te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte en [medeverdachte 2] kalm beraad en rustig overleg oplevert. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
-
conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] met voorbedachten rade hebben gepoogd de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 8 expliciet primair ten laste gelegde feit, medeplegen van poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – verweten dat hij op 21 februari 2018 diverse personenauto’s in brand heeft gestoken. Deze personenauto’s stonden geparkeerd voor het pand van [autobedrijf] , gelegen te [postcode] Oss aan de [adres 6] . De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de dader van de hiervoor genoemde brandstichting met twee jerrycans in de hand naar de geparkeerd staande auto’s is gelopen. Uit onderzoek is gebleken dat de jerrycans een inhoud van vijf en tien liter hadden. Deze jerrycans zijn na de brandstichting ter plaatse achtergelaten. Op het handvat en aan de onderzijde van de jerrycan van tien liter is het DNA van verdachte aangetroffen, evenals op de dop van de jerrycan van vijf liter. De plaatsen waar het DNA van verdachte op de jerrycan van tien liter is aangetroffen, komen overeen met de plaatsen waar men normaal gesproken een dergelijke jerrycan vastpakt als men de inhoud uit die jerrycan giet.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het aangetroffen DNA op beide jerrycans een daderspoor is. Verdachte heeft ervoor gekozen om zich over dit feit op zijn zwijgrecht te beroepen of op vragen met betrekking tot de aangetroffen DNA-sporen, slechts te antwoorden dat hij hier geen verklaring voor heeft. Een aannemelijke verklaring dat het DNA van verdachte op andere wijze dan als dader van de brandstichting op die jerrycans terecht is gekomen, is evenmin uit het dossier of anderszins gebleken. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die voornoemde branden heeft gesticht.
In dit verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Buiten het gegeven dat het DNA van verdachte is aangetroffen op de jerrycans waarmee de dader deze brandstichting heeft gepleegd, vertoont deze brandstichting grote overeenkomsten met de onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 10 ten laste van verdachte bewezen verklaarde branden, waarbij met name de overeenkomsten met de onder 1 en 5 bewezen verklaarde branden opmerkelijk is. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij een aantal van die branden bekend. Alle brandstichtingen hebben in een periode van acht maanden plaatsgevonden, alle branden zijn in de nachtelijke uren gesticht en bij alle brandstichtingen is benzine als brandversneller tot ontbranding gebracht. Deze overeenkomsten sterken de rechtbank in de overtuiging dat verdachte ook de dader is van de brandstichting op 21 februari 2018 bij Autobedrijf Droomers te Oss.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 9 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – medeplegen verweten aan brandstichting aan een woning gelegen aan de [adres 7] te Nijmegen op 1 september 2018. Op het moment van de brandstichting bevonden de bewoners zich niet in de woning.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de deurmat die aan de buitenkant van de woning bij de voordeur lag, was verbrand, dat de voordeur zwart was geblakerd, dat de kozijnen van de voordeur brandschade vertoonden en dat het glas van de onderste ruit in de voordeur was gesprongen. De rechtbank gaat ervan uit dat de brand uit zichzelf is gedoofd omdat uit niets aannemelijk is geworden dat verdachte, zijn mededader of een ander persoon de brand heeft gedoofd. Anders gezegd, dat de woning niet meer schade heeft opgelopen of tot de grond toe is afgebrand, is niet het gevolg van het handelen van verdachte of zijn mededader geweest.
Ter terechtzitting van 5 november 2020 heeft verdachte verklaard: Op 1 september 2018 ben ik met een ander naar de woning gelegen aan de [adres 7] te Nijmegen gegaan met de bedoeling daar brand te stichten. Het idee voor de brandstichting kwam van mij. Die ander heeft in mijn opdracht de brand gesticht door een brandende fles benzine op de deurmat van de voordeur van die woning te gooien. Die ander wist welke deur hij moest hebben omdat ik hem het adres had laten zien. Toen we in de buurt waren, is die andere persoon naar de woning gegaan en heeft hij de brand gesticht. Ik heb in de buurt op zijn terugkeer gewacht. U houdt mij voor dat ik in een telefoongesprek dat ik op 2 september 2018 met [medeverdachte 3] over deze brand heb gevoerd, heb gezegd: “Ja het was eigenlijk de bedoeling dat heel dat kankerhuis ging”. Het is goed mogelijk dat ik dat heb gezegd.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met zijn mededader en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 10 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 20 februari 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht op/in/aan een voertuig (Mercedes Benz, [kenteken 1] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en een mortier aangestoken ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en een nabijgelegen perceel en levensgevaar voor de bewoners ( [familienaam slachtoffers] ) van de woning gelegen aan de [adres 2] te duchten was;
2. op 24 februari 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht bij de voordeur en erker van een woning/pand gelegen aan de [adres 9] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en een mortier aangestoken ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 9] ( [familienaam slachtoffers] ) te duchten was;
3. op 25 februari 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht tegen/nabij een pand gelegen aan de [adres 8] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine en een mortier aangestoken ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en dat pand te duchten was;
4. [ [subsidiair] op 15 augustus 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij/tegen een woning/pand gelegen aan de [adres 10] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een handgranaat van de pin ontdaan en/of vervolgens bij/tegen die woning ter hoogte van een raam gegooid ten gevolge waarvan granaatscherven door het raam van die woning zijn geslagen/gevlogen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en nabijgelegen percelen en levensgevaar voor de bewoners ( [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) van de woning gelegen aan de [adres 10] te duchten was;
5. op 2 september 2018 te Leende tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een voertuig (Mercedes, [kenteken 4] ) immers heeft verdachte opzettelijk benzine aangestoken ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en nabijgelegen percelen en levensgevaar voor de bewoonster van de [adres 3] ( [slachtoffer 5] ) te duchten was;
6. op 13 september 2018 te Oss ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een pand gelegen aan de [adres 4] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en dat pand en levensgevaar voor de bewoner ( [slachtoffer 6] ) van de woning gelegen aan de [adres 4] te duchten was, een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare vloeistof en vuur in aanraking heeft gebracht met voornoemde woning terwijl voornoemd delict niet is voltooid;
7. [ [primair] op 16 september 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht in de woning van die [slachtoffer 6] , immers hebben verdachte en zijn mededader in de nachtelijke uren op de begane grond van voornoemde woning met brandversnellende middelen een hevig uitslaande brand doen ontstaan, terwijl die [slachtoffer 6] zich op de bovenverdieping bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8. [ [primair] op 29 september 2018 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 5] hebben ingeslagen en vervolgens een handgranaat van de pin hebben ontdaan en vervolgens die handgranaat in de hal van voornoemde woning hebben gegooid en tot ontploffing hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9. op 21 februari 2018 te Oss opzettelijk brand heeft gesticht op/in/aan diverse voertuigen, te weten een Citroen C3, een Mini Cooper, een Renault Megane en een Seat Ibiza welke geparkeerd stonden op het perceel van [adres 6] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine over voornoemde voertuigen gegoten en vervolgens die vloeistoffen tot ontbranding gebracht ten gevolge waarvan brand is ontstaan terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
10. op 1 september 2018 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 7] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine aangestoken en in aanraking gebracht met de voordeur van voornoemde woning ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig jaren passend zou zijn voor de feiten die hij bewezen acht, maar dat hij - gelet op de vordering die hij in de gelijktijdig aan de orde zijnde strafzaak tegen verdachte onder parketnummer 01/879693-18 [ [onderzoek 1] ] al heeft gedaan - met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 63 en 10 van het Wetboek van Strafrecht voor de feiten in deze strafzaak [ [onderzoek 2] ] maximaal tien jaren gevangenisstraf kan vorderen. De officier van justitie vordert derhalve dat verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren zal worden veroordeeld. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman bepleit een lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Het oordeel van de rechtbank.
 Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit de over verdachte uitgebrachte rapporten door de gedragsdeskundigen en de toelichting die zij ter terechtzitting van 5 november 2020 op die rapporten hebben gegeven, volgt dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
 Strafverzwarende omstandigheden
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een viertal brandstichtingen terwijl daarvan levensgevaar voor personen kon ontstaan en een poging daartoe, een drietal brandstichtingen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en een tweetal pogingen tot moord door het in één van die woningen tot ontploffing brengen van een handgranaat en het in een andere woning opzettelijk veroorzaken van een felle brand in de woonkamer. Verdachte heeft deze feiten al dan niet in opdracht van anderen, op een kille, zakelijke manier uitgevoerd. Ter terechtzitting van 5 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hem, voor zover hij deze feiten in opdracht van anderen heeft gepleegd, daarvoor geen enkele vorm van beloning in het vooruitzicht was gesteld en dat verdachte achteraf voor zijn handelen niet werd beloond. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich bij zijn handelen enkel heeft laten leiden door de rekening die verdachte of zijn opdrachtgever[s] in hun ogen met de slachtoffers te vereffenen hadden. Het handelen van verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank het karakter van het ernstig intimideren en/of terroriseren van de slachtoffers. Bij zijn handelen heeft verdachte zich niets gelegen laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen voor zijn slachtoffers, niet voor hun lijf en leden en evenmin voor hun eigendommen.
Bij het plegen van al deze feiten is verdachte weloverwogen te werk gegaan. Alle feiten werden terdege voorbereid en kenmerkten zich door gericht en planmatig handelen. Op geen enkel moment heeft verdachte zich iets gelegen laten liggen aan de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de maatschappij in het algemeen of voor de slachtoffers in het bijzonder. Het handelen van verdachte getuigt van een totaal gebrek aan respect voor het leven en de eigendommen van anderen. De materiële schade die door het handelen van verdachte is ontstaan, is aanzienlijk met als toppunt de schade die mede door verdachte bij de brandstichting aan de woning aan de [adres 4] te Oss op 16 september 2018 is veroorzaakt. Als gevolg hiervan is die woning tot de grond toe afgebrand en zijn alle zich in die woning bevindende voorwerpen verbrand, ook de voor de bewoner onvervangbare voorwerpen die voor hem een emotionele betekenis hadden. Bij deze brand heeft de bewoner het vege lijf ternauwernood weten te redden door uit het raam van de eerste verdieping van zijn woning te springen nadat hij door het vuur was ingesloten. Twee van de honden van de bewoner waren minder gelukkig en zijn door het handelen van verdachte en zijn mededader in de woning levend verbrand.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat anderen hem vroegen de feiten te plegen, dat hij dan zonder na te denken toestemde en dat hij vervolgens overging tot het plannen en uitvoeren van die feiten. Op geen enkele wijze is aannemelijk dat verdachte bij het plannen of uitvoeren van deze feiten of nadien ook maar enige wroeging heeft gehad. Veeleer lijkt het tegendeel het geval te zijn. Wanneer door verdachte gepleegde feiten in de media werden besproken, riep dit bij hem eerder gevoelens van leedvermaak op. Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten bewust, geheel vrijwillig en op berekenende wijze uitgevoerd in een poging anderen angst aan te jagen en te intimideren. Gelet op de zeer beperkte verklaringen van verdachte blijft het voor de slachtoffers, de maatschappij en de rechtbank gissen naar de daadwerkelijke motieven van verdachte en zijn opdrachtgevers.
Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten in een tijdsbestek van ongeveer acht maanden gepleegd. Kennelijk maakte het plegen van dergelijke feiten deel uit van het gedragspatroon van verdachte. De totale onverschilligheid die verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten aan de dag legde, blijkt nadrukkelijk bij de onder 7 en 8 bewezen verklaarde feiten. Bij beide feiten is verdachte voor een tweede keer terug gegaan toen hij er de eerste keer niet in slaagde het door hem beoogde doel te bereiken, te weten het in brand steken van de woning gelegen aan de [adres 4] te Oss en het gooien van een handgranaat in de woning gelegen aan de [adres 5] te Eindhoven. Ook die mislukkingen hebben hem niet aan het denken gezet. Verdachte is telkens teruggekeerd om ‘het karwei’ af te maken.
Zoals hiervoor al is overwogen, stelt de rechtbank vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten uit vrije wil en op berekenende, klinische wijze heeft gepleegd. Voor het plegen van die feiten heeft verdachte op geen enkel moment oprecht en doorleefd berouw getoond. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte door zijn handelen of de gevolgen van zijn handelen in gewetensnood is geraakt.
 De strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel dat uit oogpunt van vergelding, ter beveiliging van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andere straf dan het opleggen van een langjarige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
 Het wettelijk toegestane strafmaximum.
Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf wordt de rechtbank beperkt door de grenzen die de wet aan een tijdelijke gevangenisstraf stelt. Ambtshalve is de rechtbank bekend dat verdachte eerder vandaag in de strafzaak onder parketnummer 01/879693-18 [ [onderzoek 1] ] is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig jaren ter zake van medeplegen van moord.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht moet de rechtbank bij het bepalen van de voor de bewezen verklaarde feiten in de onderhavige strafzaak [ [onderzoek 2] ] op te leggen straf, met die veroordeling rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat het, met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden zou zijn verdachte voor de bij dit vonnis [ [onderzoek 2] ] bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren.
Echter, in artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat een tijdelijke gevangenisstraf in de gevallen waarin op het misdrijf tijdelijke gevangenisstraf is gesteld, ook in geval van samenloop, die tijdelijke gevangenisstraf in geen geval de duur van 30 jaren te boven gaat. Gelet hierop zal de rechtbank voor de in deze strafzaak bewezen verklaarde feiten, op grond van de beperkingen die de wet aan de duur van een tijdelijke gevangenisstraf stelt, verdachte veroordelen tot de maximaal toegestane onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren.
 Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, zal de rechtbank verdachte voor de feiten die in deze strafzaak [ [onderzoek 2] ] bewezen zijn verklaard tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren veroordelen.

De vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer] [feiten 1 en 2]

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, een bedrag van € 2.142,84, bestaande uit de gevorderde kosten in verband met beveiliging van € 2.100,-- en de reiskosten van € 42,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening
De gevorderde schadevergoeding voor de kosten in verband met het voertuig en de kosten voor het herstel van de schade aan de gevel zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in die onderdelen van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,--, overeenkomende met twee punten volgens het liquidatietarief kanton 2019. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de [benadeelde partij 1] [feit 4]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de gevorderde schade is geleden in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer omdat bewijstukken daarvoor ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] [feit 7]

De officier van justitie heeft tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gerequireerd, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Subsidiair heeft de verdediging matiging van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag bepleit.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht in/aan de door benadeelde partij [slachtoffer 6] gehuurde woning. Door deze brand is de woning en de zich daarin bevindende en aan de benadeelde partij toebehorende inboedel afgebrand. De benadeelde partij heeft derhalve rechtstreekse materiële schade geleden door de bewezen verklaarde brandstichting.
De schade aan de inboedel heeft de benadeelde partij onderbouwd door te verwijzen naar de inboedelwaardemeter. De inboedelwaardemeter gaat uit van de nieuwwaarde van de inboedel. Vaststaat dat de inboedel van de benadeelde partij niet nieuw was. Dit dient tot matiging van de gevorderde vergoeding voor de verloren gegane inboedel te leiden. De rechtbank schat de schade aan de inboedel naar redelijkheid en billijkheid op € 20.000,-- en zal deze post tot dit bedrag toewijzen. De gevorderde vergoeding voor reiskosten tot een bedrag van € 53,30 acht de rechtbank eveneens redelijk en billijk. Ook de vergoeding van deze kosten zal de rechtbank toewijzen.
Vaststaat voorts dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde brandstichting immateriële schade is toegebracht door het overlijden van twee van zijn honden en de gevolgen die deze brandstichting voor de benadeelde partij in de persoonlijke sfeer heeft gehad, zoals daarvan is gebleken uit de ter toelichting op dit deel van de vordering door de benadeelde partij overgelegde stukken. Gelet op de aard en de ernst van de normschending schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid op € 15.000,--.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 35.053,30 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2018 tot de dag der voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het restant van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13] [feit 8]

Zoals hiervoor is weergegeven acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd de benadeelde partij van het leven te beroven. De benadeelde partij heeft daardoor immateriële schade geleden en vordert thans vergoeding van die schade. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15] [feit 8]

Ten laste van verdachte is bewezen verklaard poging tot moord van de ouders van de benadeelde partij, te weten aangevers [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] , door een handgranaat in de door hen bewoonde woning tot ontploffing te brengen. De benadeelde partij is de zoon van aangevers en hij bevond zich op het moment van de aanslag in de woning met zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat dit met zich meebrengt dat [slachtoffer 15] schade heeft geleden als gevolg van voormelde poging tot het plegen van een moordaanslag op zijn ouders en dat de door hem gevorderde schade in nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit. Hieruit vloeit voort dat de benadeelde partij tot de kring gerechtigden behoort die zich als benadeelde partij kan stellen.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De motivering van de beslissing over de in beslag genomen goederen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn
- met behulp waarvan een of meer van de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit/de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen onder verdachte in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn
die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven bij hem zijn aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en/of met het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 60a, 63, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
verklaart de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is

ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde feit:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is

ten aanzien van het onder 7 primair bewezen verklaarde feit:
medeplegen van poging tot moord.

ten aanzien van het onder 8 primair bewezen verklaarde feit:
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde feit:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf

ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 bewezen verklaarde feiten:

een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
legt op de volgende maatregelen

maatregel van schadevergoeding van € 2.142,84 ten behoeve van [Slachtoffer][feit 2]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] van een bedrag van € 2.142,84 (zegge: tweeduizend eenhonderd tweeënveertig euro en vierentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting
niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 35.053,30 ten behoeve van [slachtoffer 6]
[feit 7]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van € 35.053,30 (zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.000,-- ten behoeve van [slachtoffer 13]
[feit 8]
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 13] van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.199,38 ten behoeve van [slachtoffer 15][feit 8]
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 15] van een bedrag van € 3.199,38 (zegge: drieduizend honderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen

benadeelde partij [Slachtoffer][feiten 1 en 2]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van een bedrag van € 2.142,84 (zegge: tweeduizend eenhonderd tweeënveertig euro en vierentachtig eurocent)
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 24 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 600,--. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

[benadeelde partij 1][feit 4]
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

benadeelde partij [slachtoffer 6][feiten 6 en 7 primair]:
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van
€ 35.053,30(zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent). Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

benadeelde partij [slachtoffer 13][feit 8]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 13] van een bedrag van
€ 3.000,--(zegge: drieduizend euro).
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

benadeelde partij [slachtoffer 15][feit 8]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 15] van een bedrag van
€ 3.199,38(zegge: drieduizend honderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent).
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing over de in beslag genomen goederen.

verklaart verbeurd
- een zwarte navigator, merk TOM TOM [ [goednummer 1] ],
- een vervoersbewijs voor de trein [ [goednummer 2] ,
- een zwarte mobiele telefoon, merk Samsung [goednummer 3] ] en
- een zwarte mobiele telefoon, merk Nokia [ [goednummer 4] ].

onttrekt aan het verkeer
-een mobiele telefoon, merk BQ Aquarius X met chipkaart [bezitter] [ [goednummer 5] ] en
-een breekijzer [ [goednummer 6] ].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 30 november 2020.