ECLI:NL:RBOBR:2020:6003

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/3030
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van handhavingsbesluit wegens onterecht opgelegde last onder dwangsom en herstel in bezwaarfase

In deze handhavingszaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin aan haar acht lasten onder dwangsom waren opgelegd vanwege vermeende overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de bijbehorende vergunningen. Tijdens de bezwaarfase heeft eiseres de overtredingen hersteld, maar verweerder handhaafde desondanks de last onder dwangsom. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de andere overtredingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden en dat de handhaving niet in overeenstemming was met de goede procesorde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte de last onder dwangsom, omdat de overtreding met betrekking tot het onjuist invullen van de EURAL code in de bezwaarfase was hersteld. De rechtbank oordeelde dat er geen vrees voor herhaling bestond en dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn. Eiseres kreeg haar griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3030

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. B.J.T. Opsteen, ing. A. van Oosterhout en ing. T. van Biljouw).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres 8 lasten onder dwangsom opgelegd om de in het primaire besluit genoemde overtredingen binnen de desbetreffende begunstigingstermijn te beëindigen, op straffe van het verbeuren van dwangsommen.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit van 27 februari 2019 herroepen en beslist dat lasten 4 en 7 worden herroepen met terugwerkende kracht tot het moment van beëindigen van de overtreding en het besluit van 27 februari 2019 te herroepen voor zover het last 8 betreft. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld voor zover het
last 6 betreft.
De zaak is behandeld op de zitting van 30 juni 2020. Namens eiseres is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen en met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eiseres exploiteert een inrichting aan het adres [adres] voor de opslag, overslag en het bewerken van grondstoffen, bouwstoffen, afvalstoffen en mest en voor loonwerk en aanverwante werkzaamheden. Eiseres beschikt hiertoe over een op 9 november 2006 door verweerder op basis van de Wet milieubeheer (Wm) verleende revisievergunning en een op 18 december 2012 verleende veranderingsvergunning. Hiernaast beschikt eiseres over tien andere vergunningen en vier geaccepteerde meldingen als bedoeld in artikel 8.19 van de Wm (oud).
  • Verweerder heeft meerdere controles verricht in 2018. Van deze controles zijn verslagen gemaakt:
  • het controleverslag van de omgevingsdienst van 10 september 2018 van de controles van 24 mei, 25 mei, 5 juni en 26 juni 2018;
  • het controleverslag van 21 december 2018 van de controle op 11 december 2018;
  • het controleverslag van 11 februari 2019 van de controles op 24 mei, 18 juni en 5 september 2018. Dit controleverslag is aan eiseres zelf (niet aan de gemachtigde) toegezonden.
  • Op 14 november 2018 heeft verweerder een voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom verzonden. Bijgevoegd was het controleverslag van 10 september 2018. Dit leidt de rechtbank af uit de zienswijze die de gemachtigde van eiseres op 27 november 2018 op het voornemen heeft gegeven.
  • In het primaire besluit wordt melding gemaakt van de controle op 11 december 2018.
  • Eiseres heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) beroep ingesteld tegen het bestreden besluit met betrekking tot de overige lasten onder dwangsom die in het bestreden besluit zijn gehandhaafd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2603 een tussenuitspraak gedaan op het beroep.
2. Last 6 ziet op een door verweerder gestelde overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met voorschrift 5.4.2 van de vergunning van 9 november 2006 en voorschrift 2.1.3 van de vergunning van 18 december 2012. In voorschrift 5.4.2 van de vergunning van 9 november 2006 is bepaald dat vergunninghouder te allen tijde dient te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde Acceptatie- en verwerkingsbeleid (verder: A&V Beleid) inclusief de goedgekeurde aanvullingen en toegezonden wijzigingen. In voorschrift 2.1.3 van de omgevingsvergunning van 18 december 2012 staat dat de in voorschrift 2.1.1 genoemde afvalstromen slechts de bewerkingen mogen ondervinden die in het A&V beleid zijn opgenomen.
3.1
Eiseres erkent dat de verkeerde EURAL code is ingevuld, te weten 12 01 08*. Het had EURAL code 12 01 18 (oliehoudend metaalslib) moeten zijn. Deze code is wel vergund. Eiseres heeft dit doorgegeven aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) en de eerdere meldingen gecorrigeerd. Eiseres voert in de eerste plaats aan dat dit geen overtreding is geweest van voorschrift 5.4.2 van de vergunning van 9 november 2006 en voorschrift 2.1.3 van de vergunning van 18 december 2012 (handelen in strijd met het A&V beleid) maar handelen in strijd met artikel 10.39 en 10.40 van de Wet milieubeheer (Wm). Eiseres merkt op dat niet iedere overtreding van die artikelen tot oplegging van een last onder dwangsom zou hoeven te leiden. Het was slechts een kennelijke verschrijving.
3.2
Verweerder stelt dat niet wordt gehandeld volgens het A&V beleid. In het primaire besluit stelt verweerder uitsluitend dat is gehandeld in strijd met het A&V beleid omdat volgens de gegevens van het LMA afvalstoffen met EURAL code 12 01 08 zijn ontvangen. Deze EURAL code is niet opgenomen in de lijst met vergunde afvalstoffen in bijlage 1 van het A&V beleid, noch in latere wijzigingen. In het bestreden besluit stelt verweerder in navolging van zijn Hoor- en adviescommissie vast dat uit bemonstering van partijen blijkt dat afvalstoffen 1, 4, 5, 9 en 10 niet voldoen aan de acceptatiecriteria in het A&V beleid, hetgeen zou blijken uit het controleverslag van 11 februari 2019.
3.3
Ingevolge het A&V beleid moeten aan- en afgevoerde partijen afvalstoffen in het systeem worden geregistreerd. Het A&V beleid bestaat vooral uit een uitgebreide beschrijving van het acceptatieproces en het verwerkingsproces.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het invullen van een verkeerde EURAL code niet een deugdelijke registratie van een afvalstroom is. Door een verkeerde code in te vullen, wordt daarom gehandeld in strijd met het A&V beleid en dat is een overtreding van de genoemde vergunningsvoorschriften. In het midden kan blijven of het ook een overtreding is van artikel 10.39 en 10.40 van de Wm. Eiseres stelt dat handhavend optreden ten aanzien van deze overtreding onevenredig zou zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat er een groot belang is bij een goede registratie van afvalstoffen, zodat in een later stadium kan worden achterhaald wat er mee is gebeurd en waar de stof is gebleven. Reeds daarom is handhavend optreden niet onevenredig. Bovendien gaat het om een substantiële hoeveelheid afvalstoffen (83.480 kilo) in meerdere partijen. De code is meermalen verkeerd ingevuld. Dit is geen kennelijke verschrijving. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Eiseres is het er niet mee eens dat verweerder in het bestreden besluit op geen enkele wijze rekening houdt met de omstandigheid dat de fout (inzake de verkeerde EURAL code) is hersteld in de bezwaarfase, voorafgaand aan het bestreden besluit.
4.2
Verweerder betwist niet dat de fout is hersteld in de bezwaarfase. Verweerder stelt met zoveel woorden dat moet worden gekeken naar de feiten ten tijde van het primaire besluit. Daarin staat (uitsluitend) genoemd dat de verkeerde EURAL code is ingevuld. In het bestreden besluit heeft verweerder daarnaast gewezen op andere overtredingen van het A&V beleid.
4.3
Op verzoek van de Afdeling heeft staatsraad advocaat-generaal mr. P.J. Wattel op 11 maart 2020 een conclusie uitgebracht (ECLI:NL:RVS:2020:738). De Afdeling heeft inmiddels een uitspraak gedaan op 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2571) naar aanleiding van deze conclusie. Over de heroverweging van besluiten met herstelsancties in het bijzonder oordeelt de Afdeling dat de heroverweging moet leiden tot een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving van de desbetreffende norm. Daarvoor moet het bestuursorgaan bij de heroverweging feiten en omstandigheden betrekken die hebben geleid tot het eerdere besluit, maar ook nieuwe ontwikkelingen. De heroverweging kent bij dit soort besluiten dus een tweeslag. In de eerste plaats moet het bestuursorgaan bezien of het op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing in primo destijds terecht zijn besluit heeft genomen. Nieuwe ontwikkelingen mag het bestuursorgaan alleen meenemen voor zover doel en strekking van de te handhaven norm of fundamentele rechtsbeginselen zich daartegen niet verzetten. Gaat het om een besluit, waarbij het bestuursorgaan een handhavingsverzoek bij nader inzien onterecht heeft afgewezen, dan moet het bestuursorgaan bij de heroverweging eerst bekijken of de bevoegdheid om een herstelsanctie op te leggen nog steeds bestaat. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of een overtreding ten tijde van de heroverweging nog valt te beëindigen, ongedaan te maken, of te voorkomen en daarbij is de aard van de overtreding weer van belang. Voor de situatie waarin het gaat om een herstelsanctie ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding, heeft de Afdeling aangesloten bij de vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).Volgens die rechtspraak kan een last ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding worden opgelegd, indien een overtreding heeft plaatsgevonden en gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Bij de beantwoording van de vraag of een last strekt tot voorkoming van herhaling van eerdere overtredingen spelen verschillende omstandigheden op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien een rol. Het gaat om omstandigheden die een beeld geven van de mate van continuïteit in de aan orde zijnde overtredingen, zoals de aard van de overtreding, de mate van overeenkomst - bijvoorbeeld wat betreft de plaats ervan - met de eerdere geconstateerde overtredingen en het tijdsverloop sinds die overtreding. Voor de aard van de overtreding is - wil het gaan om een herhaling - onder meer van belang dat het gaat om overtredingen van hetzelfde voorschrift met dezelfde strekking. Om tot de conclusie te komen dat de last strekt ter voorkoming van een herhaling, is vereist dat de omstandigheden ten tijde van het opleggen van de last op één lijn kunnen worden gesteld met de omstandigheden ten tijde van de eerdere overtreding (zie bijvoorbeeld overweging 5.5 van de uitspraak van het CBb van 27 oktober 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK1424).
4.4
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat sprake is van een overtreding van een vergunningsvoorschrift en van artikel 2.3 van de Wabo. Dat betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Dit zou anders zijn als verweerder wist dat de overtreding was gecorrigeerd en ongedaan gemaakt vóór het primaire besluit, maar het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres vóór de datum van het primaire besluit bij het bevoegd gezag kenbaar heeft gemaakt dat de foutieve EURAL code 12 01 08* is gewijzigd in de correcte EURAL code 12 01 18. Dat had zij slechts aangekondigd in de zienswijze.
4.5
Deze overtreding is in ieder geval in de bezwaarfase hersteld en in zoverre is de handhaving effectief geweest. Het ging maar om één soort partij waarbij een EURAL code verkeerd werd ingevuld. Het is de rechtbank niet gebleken dat ten aanzien van deze last andere partijen afvalstoffen verkeerde EURAL codes zijn geregistreerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een gerechtvaardigde vrees voor herhaling. Verweerder had in zoverre geen aanleiding om in het bestreden besluit de zesde last onder dwangsom onverkort te handhaven.
4.6
Dit leidt echter niet direct tot een gegrond beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook andere overtredingen van het A&V beleid genoemd en die ten grondslag gelegd aan het handhaven van de zesde last onder dwangsom. Volgens verweerder zijn die gepleegd vóór het primaire besluit. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder deze gestelde overtredingen had kunnen meenemen in het bestreden besluit. In lijn met de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 kan dit alleen als doel en strekking van de te handhaven norm of fundamentele rechtsbeginselen zich daartegen niet verzetten. In het primaire besluit heeft verweerder een zeer ruime last onder dwangsom opgelegd. De last ziet namelijk op
iedereovertreding van het A&V beleid. Dat betekent dat naast de overtreding van de registratieonderdelen ook overtreding van de acceptatie- en verwerkingsonderdelen van het A&V beleid zou kunnen leiden tot het verbeuren van een dwangsom. Deze last is echter het gevolg van de formulering van voorschriften 5.4.2 van de vergunning van 9 november 2006 en 2.1.3 van de vergunning van 18 december 2012. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat doel en strekking van de te handhaven norm (namelijk deze vergunningsvoorschriften) zich verzetten tegen het meenemen van andere mogelijke overtredingen. Hierbij dient verweerder wel de fundamentele rechtsbeginselen in acht te nemen. Met dit in het achterhoofd, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit verder beoordelen.
5.1
Eiseres betwist dat andere overtredingen van het A&V beleid hebben plaatsgevonden. Zij verwijt verweerder dat hij deze overtredingen niet heeft genoemd in het primaire besluit. Zij stelt ook dat zij niet eerder op de hoogte was van deze overtredingen dan na toezending van het controleverslag van 11 februari 2019. De overtreding staat niet in het controleverslag van 10 september 2018, ondanks het feit dat in dat verslag wordt gerapporteerd over controles op dagen die ook staan in het controleverslag van 11 februari 2019. Dit controleverslag was bovendien alleen aan eiseres zelf en niet aan de gemachtigde gezonden, ook al wist verweerder dat de gemachtigde optrad namens eiseres (nadat hij in november 2018 zienswijzen had ingediend). Dit is volgens eiseres onzorgvuldig, ongeloofwaardig, niet inzichtelijk en niet deugdelijk en daarom kan de verslaglegging niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. Eiseres beklaagt zich er ook over dat de resultaten van de monsternames die ten grondslag liggen aan het controleverslag van 11 februari 2019 nooit aan haar zelf zijn toegezonden. Eiseres vindt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken hadden moeten worden vermeld in of bijgevoegd bij het bestreden besluit. Dat is niet gebeurd en daarom is het onvoldoende gemotiveerd.
5.2
Verweerder zegt dat het nooit de bedoeling is geweest dat de last alleen zag op EURAL code 12 01 08. De gemachtigde van eiseres beschikt over alle controleverslagen en verweerder ziet niet in hoe eiseres zou kunnen zijn geschaad in haar belangen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder de controleverslagen naar eiseres heeft gezonden. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat eiseres het controleverslag van 11 februari 2019 niet zou hebben ontvangen en andere stukken die naar hetzelfde adres worden gestuurd wel. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder in de bezwaarfase het verslag van 11 februari 2019 naar de gemachtigde van eiseres heeft gezonden. Dat had wel gemoeten, gelet op artikel 2:1 van de Awb. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad omdat zijzelf wel beschikte over de stukken en (gelet op de inhoud van het beroepschrift) de gemachtigde van eiseres ook.
5.4
Die verslagen alleen zijn echter onvoldoende. Eiseres stelt terecht dat de onderliggende stukken (de resultaten van de monsternames) ook belangrijk zijn. Eiseres moet ook deze stukken hebben om er tijdig op te kunnen reageren, zeker nu het een feit van algemene bekendheid is dat monsters niet voor onbeperkte tijd bewaard blijven. De rechtbank heeft verweerder daarom de gelegenheid geboden om de complete correspondentie met eiseres inzake de bemonsteringen van 24 mei 2018, 18 juni 2018 en 5 september 2018 te overleggen en aan te tonen dat eiseres op de hoogte was van de betreffende bemonsteringen, althans hierop heeft kunnen reageren. Verweerder had echter ook de onderliggende stukken ter beschikking moeten stellen aan de gemachtigde van eiseres in de bezwaarfase. Dit zijn stukken die in het procesdossier van de bezwaarfase hadden moeten zitten. Uit het verslag van de hoorzitting kan niet worden opgemaakt of eiseres (en haar gemachtigde) na de hoorzitting in de bezwaarfase gelegenheid is geboden om alsnog te reageren op het controleverslag van 11 februari 2019 en de onderliggende controles. In het kader van hoor en wederhoor had dit wel moeten gebeuren.
5.5
Het zijn ook op de zaak betrekking hebbende stukken die verweerder naar de rechtbank had moeten sturen. Dat heeft verweerder in eerste instantie ook niet gedaan. Daarom heeft de rechtbank verweerder tijdens de zitting gevraagd de stukken alsnog in te dienen. Alvorens deze correspondentie en resultaten te bespreken, gaat de rechtbank eerst in op de stelling van eiseres dat de handelwijze van de rechtbank in deze in strijd is met een goede procesorde en in strijd met artikel 8:58 van de Awb (indiening nadere stukken). De rechtbank acht het niet in strijd met artikel 8:58 van de Awb om tijdens de zitting nadere stukken op te vragen bij verweerder. De grens van 10 dagen is geen harde grens. De goede procesorde kan worden geschaad zowel in het geval er eerder als in het geval er later stukken worden ingediend. Dat is ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank acht het ook niet in strijd met een goede procesorde om tijdens de zitting stukken op te vragen, zolang betrokken partijen maar de gelegenheid krijgen om op deze stukken te reageren. Het onderzoek ter zitting is niet gesloten. Eiseres heeft inhoudelijk kunnen reageren op de nader ingediende stukken. In zoverre is geen sprake van schending van de goede procesorde en is eiseres niet onevenredig benadeeld.
5.6
De rechtbank stelt het volgende vast over de communicatie tussen partijen naar aanleiding van de monsternames:
  • De mailwisseling omtrent de monsternames is gesplitst per monstername. De rechtbank stelt vast dat op 19 juli 2018 analyseresultaten van monsters van 24 mei 2018 zijn gestuurd aan [naam] en [naam] . Er heeft een discussie tussen medewerkers van de omgevingsdienst en het onderzoeksbureau plaatsgevonden.
  • Op 25 juli 2018 heeft [naam] gereageerd naar aanleiding van het mailbericht van 19 juli 2018 en gevraagd of er monsters zijn verwisseld.
  • Op 6 september 2018 zijn de resultaten van een monstername op 18 juni 2018 aan beide personen gezonden. Op 22 november 2018 zijn de resultaten van een monstername op 5 september 2018 aan [naam] en [naam] verzonden.
  • In de mailberichten wordt geen melding gemaakt van een mogelijke overtreding van het A&V beleid.
  • De mailberichten dateren alle van voor de indiening van de zienswijze op 27 november 2018 door de gemachtigde van eiseres en zijn destijds niet naar de gemachtigde verstuurd. Dit vindt de rechtbank begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende gemachtigde in het verleden vaker is opgetreden voor eiseres wil nog niet zeggen dat verweerder altijd alle correspondentie ook naar de gemachtigde zou moeten sturen.
5.7
De rechtbank concludeert dat verweerder de monsternames ook aan de controleverslagen had moeten hechten, zowel in de bezwaarfase als de beroepsfase. Dat heeft verweerder niet gedaan en dat is niet zorgvuldig. Verweerder heeft de monsternames echter wel aan eiseres zelf toegezonden voordat de gemachtigde van eiseres in deze zaak in beeld was. Eiseres had kunnen reageren op de monsternames en heeft dat ook gedaan. Zij had de betreffende stukken ook kunnen delen met haar gemachtigde, zeker na ontvangst van het controleverslag van 11 februari 2019. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad door verweerders handelwijze en passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Verweerder mocht de controleverslagen ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. In zoverre is geen sprake van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel.
6.1
Eiseres heeft gesteld dat de monstername van 24 mei 2018 niet deugdelijk is. Deze monsters lijken te zijn verwisseld, gelet op de correspondentie tussen het onderzoeksbureau en de omgevingsdienst.
6.2
De rechtbank stelt vast dat in het mailbericht van 13 augustus 2018 van de omgevingsdienst aan het onderzoeksbureau al vragen worden gesteld over een verwisseling van de monsters van 24 mei 2018. Ook eiseres heeft hier bij mailbericht van 25 juli 2018 vragen over gesteld. In het interne mailbericht van de omgevingsdienst van 20 september 2018 is aangegeven dat de analyse van de monsters slechts als indicatief kan worden beschouwd, omdat niet kan worden gegarandeerd dat er geen verwisseling heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat monsters zijn verwisseld. Weliswaar is aangegeven dat van een verwisseling geen sprake was, maar deze bewering kan niet worden gecontroleerd omdat de monsters hoogstwaarschijnlijk niet zijn bewaard. De resultaten van de monstername van 24 mei 2018 kunnen daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de constatering dat op 24 mei 2018 sprake zou zijn van een overtreding van het A&V beleid.
7.1
Eiseres stelt verder dat de monstername van 18 juni 2018 voldeed aan het A&V beleid.
7.2
Uit het controleverslag van 11 februari 2019 blijkt partijen 6A en 7 niet zijn getoetst aan de acceptatiecriteria in het A&V beleid. Partij 8 voldeed aan het A&V beleid. De rechtbank leidt hieruit af dat op 18 juni 2018 geen overtreding van het A&V beleid is vastgesteld.
8.1
Eiseres stelt dat bij de monstername van 5 september 2018 partijen 9 en 10 zijn geanalyseerd als ‘grond’ maar dat het in werkelijkheid ging om partijen ‘niet bewerkte afvalstoffen’. Op het formulier monsteroverdracht is de partij als ‘anders’ aangeduid. Niet als ‘grond’ en ook niet als ‘afval’.
8.2
De rechtbank stelt vast dat de acceptatiecriteria in het A&V beleid verschillen naar gelang de aard van de aangeleverde partij. In het controleverslag noch het verslag van de monstername is volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de partijen niet voldoen aan de acceptatiecriteria. Niet alleen is onduidelijk aan welk acceptatiecriterium is getoetst, evenmin valt uit het monster af te leiden waarom het monster niet voldoet aan de acceptatiecriteria.
9. De rechtbank concludeert dat verweerder geen van de drie monsternames ten grondslag heeft kunnen leggen aan het controleverslag van 11 februari 2019 en de daarin getrokken conclusies. Verweerder heeft daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een overtreding naast de overtreding van de onjuist ingevulde EURAL code. Omdat deze overtreding alleen niet voldoende grondslag bood om in het bestreden besluit de last te handhaven, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit met betrekking tot de zesde last. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit met betrekking tot de zesde last te herroepen wegens de omstandigheid dat de overtreding met betrekking tot het onjuist invullen van de EURAL code ongedaan is gemaakt in de bezwaarfase en niet aannemelijk is gemaakt dat deze overtreding zich nogmaals zal voordoen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de bezwaarfase omdat het primaire besluit niet wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de zesde last onder dwangsom;
  • herroept het primaire besluit voor zover dit ziet op de zesde last onder dwangsom;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. R.H. van Marle, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 december 2020.
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.